- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De mystiek der zichtbare dingen op dat eiland van geheimzinnigheid, dat Java is … Uiterlijk de dociele kolonie met het overheerschte ras, dat niet opgewassen was tegen den ruwen koopman, die, in den glorietijd van zijn republiek, met de jonge kracht van een jeugdig volk, gretig en winzuchtig, rond en koel, [180]plantte voet en vlag op de in-een stortende keizerrijken, op de tronen, die wankelden, als had de grond vulkanisch geaardbeefd. Maar, diep in zijn ziel, nooit overheerscht, hoewel zich, voornaam minachtend glimlachend, schikkend, lenig neêrvlijende onder zijn noodlot; diep in zijn ziel, trots een in het stof kruipenden eerbied, vrij levend een eigen mysterie-leven, verborgen voor den Westerschen blik, hoe die ook het geheim te doorgronden zoekt—als met een wijsbegeerte van toch vooral glimlachend voorname rust te bewaren, buigzaam toegevende, hoffelijk schijnbaar naderende—maar diep in zich heilig zeker van eigen meening, en zoo wijd verwijderd van alle overheerschers-gedachte, overheerschers-beschaving, dat een verbroedering tusschen meester en dienaar nooit zijn zal, omdat onoverkomelijk het verschil blijft, dat voortwoekert in ziel en bloed. En de Westerling, prat op zijn macht, op zijn kracht, op zijn beschaving, humaniteit, troont hoog, blind, egoïst, eigendachtig tusschen al de ingewikkelde raderen van zijn autoriteit, die hij uurwerk-zeker laat grijpen in elkaâr, contrôle op iedere wenteling, tot voor vreemden, buitenaf, een meesterwerk, wereldschepping, schijnt te zijn die overheersching der zichtbare dingen: kolonizatie [181]van den bloedvreemden, zielvreemden grond.
Maar onder al dit vertoon schuilt de stille kracht, en sluimert nu, en wil niet strijden. Onder al dien schijn der zichtbare dingen, dreigt het wezen der stille mystiek, als smeulend vuur in den grond en als haat en mysterie in het hart. Onder al deze rust van grootheid dreigt het gevaar, en rommelt de toekomst als de onderaardsche donder in de vulkanen, onhoorbaar voor het menschelijk oor. En het is alsof de overheerschte het weet en maar laat gaan de stuwkracht der dingen en afwacht het heilige oogenblik, dat komen zal, als waar zijn de geheimzinnige berekeningen. Hij, hij kent den overheerscher met éen enkelen blik van peildiepte; hij, hij ziet hem in die illuzie van beschaving en humaniteit, en hij weet, dat ze niet zijn. Terwijl hij hem geeft den titel van heer en de hormat van meester, kent hij hem diep in zijn democratische koopmansnatuur, en minacht hem stil en oordeelt hem met een glimlach, begrijpelijk voor zijn broeder, die glimlacht als hij. Nooit vergrijpt hij zich tegen den vorm van de slaafsche knechtschap, en met de semba doet hij of hij de mindere is, maar hij weet zich stil de [182]meerdere. Hij is zich bewust van de stille kracht, onuitgesproken: hij voelt het mysterie aandonzen in den ziedenden wind van zijn bergen, in de stilte der geheimzwoele nachten, en hij voorgevoelt het verre gebeuren. Wat is, zal niet altijd zoo blijven: het heden verdwijnt. Onuitgesproken hoopt hij, dat God zal oprichten, wat neêr is gedrukt, eenmaal, eenmaal, in de ver verwijderde opendeiningen van de dageradende Toekomst. Maar hij voelt het, en hoopt het, en weet het, in de diepste innigheid van zijn ziel, die hij nooit opensluit voor zijn heerscher. Die hij ook niet zoû kunnen opensluiten. Die altijd blijft als het onleesbare boek, in de onbekende, onvertaalbare taal, waarin wel de woorden de zelfde zijn, maar verschillend de tinten dier woorden, en anders regenbogend de schakeeringen der twee gedachten: prisma’s, waarin de kleuren verschillen, als brekende uit twee zonnen: stralingen uit twee werelden. En nooit is er de harmonie, die begrijpt; nooit bloeit er de liefde, die eender voelt, en altijd is er tusschen de kloof, de diepte, de afgrond, het verre, het wijde, waaruit aandonst het mysterie, waarin als in een wolk, de stille kracht eens zal openbliksemen. [183]
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Zoo voelde Van Oudijck niet de mystiek der zichtbare dingen.
En onvoorbereid en zwak kon het goddelijk rustige leven hem vinden. [1]