IV.

Terugkomst van onze kameraden.—Een gevaarlijk terrein.—Klimaatsanomalieën.—Uiterste temperaturen.—Toebereidselen voor het vertrek.—Een duel met de zweep.—Onze uitrusting.—Vertrek naar de Pool.—Zes-en-vijftig onder nul.—De koude noodzaakt ons tot den terugtocht.—We komen in Framheim terug.—We verplegen de patiënten, die door de kou ziek zijn geworden.

In den nacht van 10 op 11 April viel er in de keuken iets van den wand. Dat is de aankondiging, zegt Lindström, dat de reizigers er den volgenden dag weer zullen zijn. De uitkomst geeft hem gelijk. De expeditie heeft haar zending volbracht; maar het is een uiterst gevaarlijke tocht geweest. Op 75 kilometer afstands van het station zijn onze kameraden verzeild geraakt in een gebied vol spleten, waar ze twee honden hebben verloren. Viermaal reeds hebben wij dat eind gepasseerd zonder eenig ongeval, en daar op eens, terwijl ze meenden op een gebied te zijn, dat volkomen vast was, zou de karavaan haast geraakt zijn in peillooze diepten. Door den nevel misleid, waren ze te veel naar het Westen afgedwaald; in plaats van op den heuvel aan te komen, zooals wij altijd te voren hadden gedaan, waren ze, zonder het te merken, gedaald naar het dal aan den voet en hadden daar een terrein gevonden, zoo gevaarlijk, dat er bijna een catastrofe was gevolgd. Daar was namelijk de Barrière, net als wij hadden waargenomen ten zuiden van 81 graden, vol talrijke kleine verhevenheden boven diepe spleten. In de war gebracht door het stevige aanzien van den grond, drong de karavaan er doorheen en bemerkte tot haar grooten schrik, dat de grond onder haar voeten wegzonk en dat er overal diepe spleten waren! Men kwam gelukkig nog van het gevaarlijk terrein af, door naar het Oosten uit te wijken en, nu gewaarschuwd, zorgden we wel, nooit daar te passeeren. De expeditie had de verbeteringen in onze uitrusting doen waardeeren, en het nieuwe model van tent werd algemeen geprezen.

Als we nu kortelings het werk van 15 Januari tot 11 April resumeeren, dan krijgen we eerst den bouw en de inrichting van het winterstation; vervolgens het bijeenbrengen van een voorraad zeehondenvleesch voor negen man en honderd-vijftien honden in zes maanden. (Het gewicht van de gedoode zeehonden bedraagt ongeveer zestig tonnen). Verder de aanleg van drie dépôts, bevattende 3000 kilogram levensmiddelen op 80, 81 en 82 graden Z.B. Het dépôt van den 80sten breedtegraad bevat zeehondenvleesch, pemmikan voor de honden, beschuit, boter, gecondenseerde melk, chocolade, lucifers en petroleum en nog allerlei dingen, die te pas kunnen komen, en de uitrustingstukken, in het geheel ongeveer 1900 kilo levensmiddelen en materiaal. De cache op den 81sten graad bevat 500 kilo pemmikan voor de honden en die van den 82sten heeft 620 kilo pemmikan voor menschen en dieren, beschuit, geconsendeerde melk, chocolade, petroleum en uitrustingsstukken.

Na het wintersolstitium gaat de tijd zeer snel voort. De donkerste tijd is voorbij; elken dag komt de zon dichterbij. Het weêr is grillig en vreemd op Framheim. In alle deelen van het antarctisch vasteland, waar wij waarnemingen van bezitten, is het weêr merkwaardig veranderlijk. Aan boord van de Bladzijde 130Belgica woeien er, toen we ingesloten waren in net pakijs ten westen van Grahamsland, hevige stormen. Gedurende de beide winters, die Nordenskjöld ten oosten van dat land heeft doorgebracht, heeft hij ook veel wind gehad. Verder hebben Scott en Shackleton lange reeksen orkanen gehad in Mac Murdostraat. Daarentegen hebben wij op Framheim volkomen windstilte of zwakke winden, terwijl terzelfdertijd op 650 kilometer meer naar het westen de engelsche expeditie herhaaldelijk stormen constateerde.

Ik dacht, dat op ons station de wintertemperatuur betrekkelijk hoog zou blijven vanwege de nabijheid der zee. Als de weêrsomstandigheden gunstig zijn, bespeurt men een donkeren hemel in het Noorden, teeken, dat over een groote uitgestrektheid de Rosszee vrij is van ijs. Hoe dit zij, wij hebben hevige koude. De gemiddelde jaartemperatuur, berekend naar onze waarnemingen, is stellig de laagste, die nog is waargenomen. Het thermische record, dat we hebben genoteerd is 59 graden vorst den 13den Augustus 1911. Vijf maanden lang zijn temperaturen beneden 50 graden waargenomen. De thermometer steeg bij alle winden behalve bij zuidwestenwind, die altijd met een daling gepaard ging. Het zuiderlicht kwam herhaaldelijk voor en was vaak zeer intens. Onder de afwisselende vormen kwamen het meest bogen voor, gewoonlijk met roode en groene kleuren.

Onze waarnemingen gedurende ons verblijf van een jaar op de Groote Barrière, bevestigen mijn meening over de vastheid en toonen aan, dat het ijs op den bodem rust. Tijdens den winter en het voorjaar breekt het pakijs, dat door den wind tegen het front van den gletscher wordt gedreven, terwijl de stroomingen ertoe meewerken, en wordt opgestuwd tot toross of ijsheuvels, die wel een hoogte van twaalf meter bereiken. Dergelijke heftige drukkingen deden zich voor op slechts twee kilometer afstands van ons kwartier, zonder dat wij de minste bewegingen hebben bespeurd. Indien de Barrière drijvend was, zouden zulke schokken niet enkel bemerkbaar zijn geweest op den afstand, waarop wij ons bevonden van het tooneel van het natuurverschijnsel, maar ze zouden ook het huis hebben geschud. Gedurende den bouw van het huis hoorden Stubberud en Bjaaland een verward rumoer op grooten afstand, maar voelden niet de minste beweging. Bij de overwintering namen we noch geluid noch schudding waar. Een ander belangrijk bewijs wordt geleverd door de stabiliteit van onze groote theodoliet. Als de Barrière gedreven had, zou dat gevoelige instrument het wel hebben doen blijken.

Op den dag van onze aankomst in de Walvischbaai stortte er een blok in van de Westkaap, en in het voorjaar viel een van de vele insnijdingen aan den rand van den gletscher naar beneden, afgeschuurd door de schokken van het pakijs. Op die beide uitzonderingen na onderging de voorzijde van de Barrière bij Framheim in een heel jaar geen verandering. Telkens als de Fram den gletscher naderkwam, vond het schip geringer en geringer diepte, een teeken, dat men land naderde. Hoe zouden we ook de hoogte van 330 meter kunnen verklaren, die waargenomen werd vijftig meter ten zuiden van ons kwartier, zonder op geringe diepte den bodem aan te nemen?

Er wordt ijverig aan de sleden gewerkt. Op 15 Augustus moeten alle toebereidselen voor de expeditie naar de pool gereed wezen. Hansen en Wisting moeten de voertuigen in orde maken. Daar zij weten, wat ervan geëischt zal worden, stellen ze er een eer in, het succes te verzekeren, en daar ze deel uitmaken van de onderneming, zorgen ze meteen voor eigen veiligheid. De verschillende onderdeelen van de sleden worden met de uiterste zorg in elkaar gepast; om ze te doen springen, zou men een bijl of een mes moeten hebben. En dat fijne werk wordt door onze kameraden verricht in een ijskoude ruimte. Het kleedingmagazijn, waar ze zijn geïnstalleerd, is het koudste deel van Framheim; het grenst aan den eenen kant aan de Barrière en aan den anderen kant aan de gang, die naar het huis voert, zoodat het er altijd waait. Men voelt tocht en moet toch bij een buitentemperatuur van 60 graden vorst met bloote handen werken.

Behalve het monteeren van de sleden hebben Hansen en Wisting nog veel ander werk. Als Wisting niet met onze carosserie bezig is, naait hij; vaak komt hij eerst om acht uur soupeeren of half negen. Hij moet vier tenten voor drie man veranderen in twee tenten. Hoewel hij geen ruimte genoeg heeft, om te knippen, wordt het werk keurig en lijkt van een specialiteit. De Sverdrup-expeditie had in de amerikaansche poolzee tenten gebruikt met dubbele wanden. Wat men niet heeft, is altijd het beste, en mijn kameraden prezen dat model op alle manieren. Een huis met dubbele muren is natuurlijk warmer dan een huis met slechts een enkelen muur; daarentegen is het tweemaal zoo zwaar, en als men rekening moet houden met het gewicht van een zakdoek, mag die quaestie wel grondig worden bestudeerd, eer men iets beslist. Als twee zeilen beletten, dat er zich ijzel aan den buitenkant afzet, zou dat een groot voordeel wezen. Maar de discussie, die zich daarover ontspint, bewijst, dat het voortbrengsel van de condensatie even gauw voor den dag zal komen op beide modellen. Dan lijkt mij de tent met dubbelen wand onnoodig. Eenige graden meer bij ons binnen zijn geen voldoende voordeel, om het meerdere gewicht te rechtvaardigen. Buitendien behoeven wij met onzen overvloed van bont niet bang te zijn voor de koude van den nacht.

Dit gesprek voerde tot een ander over de meest practische kleur voor een tent. Om verschillende redenen is een donker zeil te verkiezen; vooreerst doet het de oogen goed na een langen tocht op de Barrière in haar fonkelend wit; in de tweede plaats zal een donker verblijf warmer zijn op sommige dagen en zeer ver zichtbaar op de oppervlakte van den gletscher. Al onze tenten waren wit, en met inkt verfden we er twee donkerblauw. Zal die kleur stand houden? Sceptisch dienaangaande, zochten we wat beters. Een van ons stelt voor, hoezen over de tenten te maken van roode gordijnen van onze slaapplaatsen. Het denkbeeld vindt instemming; maar ongelukkig is de voorraad stof, waarover we beschikken, niet voldoende en kan slechts voor één tent dienen. Toen ze eenmaal gereed was, werd de roode tent goedgekeurd. Ze is van heel ver te zien en doet de oogen rust vinden. Ook wordt het zeildoek beschut door het overtrek. Bladzijde 131

Wisting maakt vervolgens voor iederen man kielen en broeken van een lichte en zeer dichte stof, ondoordringbaar voor den wind. De costumes van die soort, die we hebben meegenomen, zijn te klein. Een keer vergroot, is mijn broek zoo wijd, dat er nog wel twee man bij in kunnen; maar zulke enorme afmetingen zijn noodig, want in deze streken zijn alleen wijde kleedingstukken warm en gemakkelijk. Wisting maakt ook kousen van die stof, die als isolatoren moeten dienen tusschen de andere paren kousen. Naar mijn meening, en ze was ook die van mijn vier metgezellen naar de pool, hebben die kousen ons zeer groote diensten bewezen. Een borstelstreek was voldoende, om het ijs weg te nemen, dat er zich op had afgezet, en als ze nat waren, droogden ze gauw, onverschillig in wat weer. Die kousen beschermden de andere en deden ze minder gauw slijten. Ik beveel in het bijzonder dit artikel aan toekomstige explorateurs aan. Als men ze draagt, moet men elken avond de kousen uittrekken en het ijs eruit schudden, want anders smelt het in den nacht en den volgenden morgen zoudt ge met natte voeten ontwaken.

Daarna was het linnengoed aan de beurt. Ook dat is het domein van Wisting. Onze kameraad is knap in het maken van boven- zoowel als onderkleêren. Van een zeer mooi flanel, dat fijn en licht is en dat in onze kist met geneesmiddelen is gevonden, maakt hij vesten en onderbroeken. Die, welke wij nu dragen, zijn te warm en te dik. Op den heelen marsch naar de pool droeg ik die van Wisting, en nooit heb ik beter ondergoed gehad. Toen dat werk af was, was hij nog niet met de naaierij klaar; daarna herstelde hij nog de hoezen van de slaapzakken. Hansen is, zooals ik reeds heb verteld, belast met de sleden. Ik bestel hem buitendien veertien zweepen, waarvoor Stubberud hem de stelen zal leveren.

Na overleg met de meubelmakers heb ik als model gekozen een handvat of steel van drie reepen hickory, stevig verbonden en overdekt met reepen leêr. De handvatten uit één enkel stuk duren niet lang. Hassel maakt er ronde en dikke snoeren aan naar het model van die, welke de Eskimo's gebruiken. Door een geoefende hand geslingerd, laten ze duidelijke sporen na. Aan Hansen wordt opgedragen, de verschillende deelen van de zweepen te verbinden. Ofschoon hij geen voorstander is van het driedeelig stelsel, verricht hij het werk zonder het minste verzet. Terwijl hij met die taak bezig is, blijft hij tegen zijn gewoonte met Wisting napraten na het avondeten. Die apartjes verwonderen mij, want onze vriend houdt van zijn whist en hij mankeert daar nooit, tenzij er iets dringends is te doen. Op een avond, toen ik mijn verbazing had te kennen gegeven over de afwezigheid van Hansen, antwoordt Stubberud dadelijk: “Hij is bezig, andere zweepen te fabriceeren, ten minste andere handvatten, en toch sta ik voor de soliditeit van de mijne in.” Stubberud is altijd gevoelig op dat punt.

Als men van den wolf praat, ziet men den staart. Op dat oogenblik treedt Hansen binnen met een zweep in de hand. “Wat,” zeg ik, “nieuwe zweepen?” “Ja,” antwoordt hij, “die met drie stelen, die ik heb gemaakt, zullen het, vrees ik, niet lang uithouden. Hier is er een, waarin ik het volle vertrouwen heb.”—“Die ziet er goed uit, werkelijk. Maar ben je zeker, dat hij even sterk is als de andere?” vraag ik. “O, ja,” antwoordt hij, “ik ben zelfs bereid, te wedden om wat men wil tegen die vuile zweephandvatten, die men mij wil opdringen.” Onder die beleediging vliegt Stubberud op en roept: “Dat zullen we eens zien! Kom eens nader, als je den moed hebt, je zweep met de mijne te meten.” Hansen neemt de uitdaging dadelijk aan. Stubberud en hij nemen ieder hun wapen, en er wordt bij het duel bepaald, dat ze zullen vechten, tot een der stelen gebroken is.

Aanzien van Framheim in den winter.

Aanzien van Framheim in den winter.

Op het bevel: “Vooruit heeren!” stooten de tegenstanders op elkander met de oogen dicht, en de beide handvatten stooten hard op elkander. De eerste ronde heeft in het geheel geen gevolg; er volgen andere en steeds weer andere, al heftiger. Stubberud, die met den rug naar de tafel staat, is zoo verhit door den strijd, dat telkens als hij het wapen opheft, hij zonder het te merken, een klinkenden slag op de tafel geeft. Plotseling hoor ik een gekraak. “Daar, nu zie je het! Je hebt verloren!” schreeuwt Stubberud. Het wapen van Hansen ligt gebroken op den grond.

De zweepen, die we meenamen op onze expeditie naar de pool, waren merkwaardig soliede; maar toch Bladzijde 132waren ze niet meer ongeschonden, eer het eind der reis daar was. Als men alleen de snoeren gebruikte, zouden deze instrumenten eeuwig kunnen duren, maar bij ernstige gevallen gebruikt men het hout, wat nog al eens voorkwam, als een hond slecht trok of ongehoorzaam was. In een dergelijk geval, als de colonne moest stilhouden, werd de schuldige gestraft met een dracht slagen met den steel. Die confirmaties, zooals de strafoefening wordt genoemd, kosten ons, als ze veelvuldig zijn, een groot aantal zweepen.

Met groote zorg en inspanning maakt Stubberud de kisten voor onze sleden lichter, door de planken dunner te doen worden. Maar ondanks die vermindering in dikte, blijven ze aan elken schok weerstand bieden. Bjaaland voorziet de ski van zeer lange banden, dat ze kunnen dienen voor onze reuzengroote laarzen. Er worden allerlei verschillende riemen gebruikt; ieder heeft zijn eigen model. Dat van een eersten skilooper lijkt mij practisch en ik draag hem op, ze zoo voor mij te maken. Die riemen, navolging van het stelsel, dat in vroeger tijden door de boeren in Noorwegen werd gebruikt en waar haken en oogen aan voorkomen, hebben mij best voldaan. Het is van belang, dat de riemen niet te nauw aan den voet sluiten, en dat men ze gemakkelijk kan losmaken. Onderweg moet men ze telkens wat verschuiven, en des avonds, als men in het bivak is gekomen, moeten ze er afgedaan worden en meegenomen in de tent. Zonder die voorzorg zouden ze in den nacht door de honden worden verslonden; die dieren vinden zulke leêren banden een lekkernij. Johansen pakt de levensmiddelen in de kisten en fabriceert tentpalen.

Terwijl we ijverig werken aan de toebereidselen voor de groote reis, teekent Presterud kaarten en copiëert schilderijen. Elke slede moet een boekje meenemen met een lijst van de in de kisten aanwezige levensmiddelen en een tabel voor alle te doene waarnemingen. In die boekjes moet dagelijks worden opgeschreven, wat er van de levensmiddelen is gebruikt, zoodat we te allen tijde den inhoud der kisten kunnen weten. Verder moet worden genoteerd de afgelegde afstand bij iedere étappe, de gevolgde weg, de gedane waarnemingen enz.

Een kaap op de Barrière dichtbij Framheim.

Een kaap op de Barrière dichtbij Framheim.

Dat is ons werk, maar het is niet het eenige. Ik heb aan mijn metgezellen hun kleeding uitgedeeld, opdat ze die kunnen veranderen, als ze dat goed vinden. In rendierbont heeft ieder man twee volledige pakken ontvangen, één dik en een tweede lichter; daarbij beenbanden van hondeleder en mocassins van zeehondevel. Bovendien zijn aan allen uitgedeeld wollen kleedingstukken, en een en ander om zich tegen den wind te beschutten. Het bont werd eerst pasklaar gemaakt, een heel werk, want er was niets op maat gemaakt. De een vond den kap van zijn anorak te lang, de ander te klein; een derde moest zijn broek korter maken, terwijl een vierde ze moest verlengen. Onvermoeid hanteeren we de naald, om te stikken en te zoomen. We maken ook maskers, om het gezicht tegen de koude te beschutten; ik maakte er een, dat ik natuurlijk beter vond dan alle in gebruik Bladzijde 133zijnde modellen. Den eersten dag, dat ik het aan had, kwam ik met half bevroren gezicht thuis.

De slaapzakken zijn voorwerpen van onze grootste zorgen. Johansen werkt met ijver aan een dubbelen zak van eigen vinding. God weet, hoeveel vellen hij er wel voor noodig heeft! Bjaaland is niet minder druk in de weer met veranderingen aan den zijnen. De anderen verklaren zich voldaan met het gegeven model en bepalen er zich toe, den hunnen langer of korter te maken. Ieder zak is besloten in een omhulling van zeildoek, bestemd om te verhinderen, dat de sneeuw overdag door kan dringen in onze op de sleden geborgen bedden. Bovendien beschut die hoes het bont tegen de condensatie van den adem gedurende den slaap. In plaats van zich op de haren af te zetten, blijven de producten van de ademhaling op het doek, waar ze een ijslaag vormen, die men er gemakkelijk van kan verwijderen. Het omhulsel moet langer zijn dan de zak, om het om den hals te kunnen wikkelen, en zoo den adem te verhinderen, in het bed te komen. Onze zakken zijn dubbel, met een binnensten van dun leêr van vrouwelijke rendieren en een buitensten van zwaar leêr van het mannelijke rendier. De beide zakken gaan rondom den hals met veters dicht. Dat model is mij het gemakkelijkst voorgekomen en het eenvoudigst en prettigst; ik kan het niet genoeg recommandeeren.

De brillen zijn een noodzakelijk artikel voor een pooluitrusting. In den herfst droeg ik lichtgele. Voor de expeditie naar de pool opende ik een wedstrijd voor het beste type, want ik was bang dat de gele niet voldoende was. De bril, die het best werd bevonden, bestond uit rondjes van leer met een heel klein spleetje. Tijdens de reis naar het Zuiden bediende ik mij van een model, dat Dr. Schanz uit Dresden mij had gezonden. Ik heb nooit last van sneeuwblindheid gehad.

Wisting's werkplaats, uitgehold in de Groote Barrière.

Wisting's werkplaats, uitgehold in de Groote Barrière.

Een ander artikel is het tuig voor de honden. Bij de laatste expeditie op de Barrière zijn twee dieren in een spleet gevallen door het breken van het tuig. Zulke rampen moeten in het vervolg worden voorkomen, of onze troep zou gauw gedecimeerd wezen. We gaan hierbij met de grootste oplettendheid te werk, en we gebruiken de beste qualiteiten, die we bezitten. Toen dat lange karwei was afgeloopen, had ieder span een volmaakt tuig. Al die bijzonderheden, die den lezer misschien zullen vervelen, toonen, dat er heel wat in orde is te maken voor een tocht als dien wij gaan ondernemen. Het succes is niet alleen afhankelijk van den overvloed aan geldelijke hulpmiddelen, maar vooral van de uitrusting en van de vooraf genomen maatregelen, om alle bezwaren te overwinnen, die zich kunnen voordoen. De overwinning valt te beurt aan hem, die alles heeft kunnen voorzien en de nederlaag komt over dengene, die het verwaarloosd heeft om bijtijds de noodige voorzorgen te nemen. En daarom schrijf ik aan mijn metgezellen zoo vol toewijding, die door hun geduld en hun volharding onze uitrusting tot een maximum van deugdelijkheid brachten, de eer van ons succes toe. Bladzijde 134

Den 16den Augustus beginnen we de sleden te pakken. Het is een groot voorrecht, dat we dat werk beschut kunnen doen, daar de temperatuur afwisselt tusschen 50 en 60 graden vorst met een wind van zes meter in de seconde. Bij een dergelijke koude zou het bijna onmogelijk zijn geweest, buiten dat werk met de noodige zorg te verrichten. De zinkplaten, die onder de sleden liggen, om het inzakken in de zachte sneeuw te verhinderen, worden weggenomen en vervangen door een paar ski. Den 22sten Augustus is de uitrusting ten einde.

De honden houden niet van zeer strenge kou, zooals we nu al zoo lang hebben. Als de thermometer naar 50 en 60 graden vorst daalt, geeft hun houding te kennen, dat ze lijden. Ze blijven staan en tillen de pooten beurtelings op, om ze een poosje in de lucht te houden, eer ze weer op de sneeuw komen te staan. Wat zijn het toch slimme beesten! Op de dagen, dat ze weten, dat hun avondmaaltijd uit gedroogde visch zal bestaan, zijn ze niet gretig en enkelen weigeren des avonds in hun tent te gaan. Stubberud vooral heeft veel last met een van zijn pupillen, Funcho geheeten. Hij was geboren tijdens ons verblijf op Madera, in September 1910. Op de avonden, dat vleesch wordt uitgedeeld, gaat ieder van ons, nadat hij zijn span heeft vastgemaakt, de doos halen met zijn portie, die neergezet wordt dichtbij de tent, waar de karkassen van de zeehonden worden bewaard. Funcho wacht altijd dat oogenblik af. Als hij Stubberud ziet gaan, om de bekende doos te halen, gaat hij stil mee naar binnen met de kameraden. Maar als zijn meester geen vleesch meebrengt, gaat hij ervan door. Om den vluchteling te achterhalen, neemt Stubberud dan een list te baat. Eens op een avond, toen Funcho niet wilde binnenkomen, neemt de man het ledige doosje en loopt naar de honden. Funcho, die al zijn bewegingen heeft bespied, komt dadelijk de tent binnen, verrukt over het vooruitzicht, twee avonden achtereen zeehondenvleesch te zullen krijgen. Zijn vreugde is van korten duur; dadelijk wordt hij gegrepen, aan den ketting gelegd en tegenover een gedroogden visch gezet voor avondeten. Funcho wierp toen een zijdelingschen blik naar de ledige doos en naar zijn meester. Daarna had de list geen enkele maal weer succes.

Een zeer klein aantal honden bezweek in den winter. Twee stierven aan een ziekte; één, die een gedeelte van zijn haren had verloren, moest worden afgemaakt, en twee verdwenen, waarschijnlijk in spleten gevallen. Tweemaal zagen we een hond in een spleet van den gletscher terecht komen. In de diepte liep hij kalm heen en weer zonder te blaffen. Daar die spleten niet diep waren, maar zeer steile, gladde wanden hadden, konden de honden er niet zonder hulp uitkomen. De beide verdwenenen stierven zeker van honger, in het een of andere gat, een langzamen dood, want de Eskimohond is taai. Herhaaldelijk bleven enkele van onze dieren eenigen tijd afwezig; dan waren ze naar alle waarschijnlijkheid in een spleet gekomen en waren er eindelijk in geslaagd, er weer uit te komen. Als ze er lust toe gevoelden, gingen ze ook wel eens in paren uit op een snoepreisje en bleven soms dagen weg bij een temperatuur van 50 graden vorst.

Den 23sten Augustus, bij kalm weer en bedekte lucht met een koude van 42 graden vorst, besloten we de definitieve reis te wagen! De sleden worden naar de Plaats van Vertrek gebracht. Het is geen kleinigheid, ze uit het kleedingmagazijn te halen. Eerst moet de sneeuw worden verwijderd van voor den ingang, en daarna wordt met een hijschtoestel elke slede opgehaald, wegend vierhonderd kilogram. Dan worden de honden aangespannen, die bij het zien van de voorbereidende maatregelen in een staat van groote opwinding verkeeren. Onmogelijk ze een oogenblik te doen stilstaan. De eenen probeeren zich los te scheuren, om een vriend op te zoeken, terwijl anderen zich op een vijand willen werpen. Als de dieren de sneeuw met hun achterpooten krabben, is dat het sein, dat het er op los zal gaan, en voor den koetsier is het dan zaak, goed op te letten en met de zweep klaar te staan. Hij kan met een slag het gevecht verhinderen, maar hij kan ook niet overal tegelijk zijn; en ondanks zijne waakzaamheid wordt er hevig gevochten. Welke zonderlinge dieren! Terwijl ze gedurende den winter betrekkelijk kalm zijn geweest, willen ze nu onder het aanspannen volstrekt vechten.

Eindelijk is alles klaar; dus op weg! Voor het eerst bestaat ieder span uit twaalf honden. Hoe zal dat gaan? We worden spoedig volkomen gerustgesteld in dat opzicht. De snelheid is niet zeer groot; maar dat kan ook niet in het begin. Sommige honden zijn te dik om flink te loopen, maar de meeste loopen goed. De beklimming van het talud van de Barrière gaat vlug, al staan ze allen ter halver hoogte stil, om adem te scheppen. De gletscher ziet er net zoo uit als in April. De vlag staat nog op de plek, waar ze is geplant, en is in nog al goeden staat. Onze oude sporen naar het Zuiden zijn nog te onderscheiden.

Den 24sten Augustus verschijnt de zon, die zoo lang afwezig is geweest, weer voor de eerste maal. Ongelukkig is het zeer koud, en we moeten op wat hooger temperatuur wachten. Zoolang het zoo koud blijft, kunnen we er niet aan denken, onzen weg te vervolgen. En we blijven ter plaatse. De dagen gaan voorbij, en nooit komt de minste aanwijzing van de komst der lente; soms stijgt de thermometer tot 30 graden vorst, maar dadelijk daalt hij weer tot 50. Dit wachten is ontzenuwend; ik vrees dat de andere ontdekkers, mijn concurrenten, reeds dichtbij het doel zijn, en dit gevoel wordt gedeeld door mijn metgezellen, zooals uit hun gesprekken blijkt. “Ik zou wel eens willen weten, op welken afstand van de pool Scott nu is,” zegt de een. “O, hij is nog niet op weg,” antwoordt een ander. “Het is veel te koud voor zijn pony's.” Waarop ik antwoord: “Ja, als in de Mac Murdostraat de temperatuur even laag is als hier; maar naar mijn meening moet ze in de bergen minder laag wezen. Ge kunt dus gelooven, dat de mededingers niet werkeloos zijn. Die snaken hebben getoond, waartoe ze in staat zijn.”

Ik ben besloten, de kans te wagen bij de eerste gelegenheid, al is die ook niet bijzonder gunstig. Als dan later de koude te hevig wordt, kunnen we nog teruggaan. En daar is September met 40 graden onder nul. Ik besluit dus nog te wachten. Den 2den daalt de thermometer tot 53, daarna steeg ze den 6den Bladzijde 135tot 29 en den 7den tot 22 graden vorst. Een lichte oostenwind schijnt iets van het voorjaar mee te brengen. Dus wordt het vertrek op morgen vastgesteld.

Den 8sten September staan we op en ontbijten op den gewonen tijd, maar beginnen daarna onmiddellijk met toebereidselen voor het vertrek. We moeten twaalf honden aanspannen voor de ledige sleden, die ons naar de Plaats van Vertrek hebben gebracht. Het is een verbazend moeilijk werk, en om de beesten op te halen en in te spannen, zijn bij elk voertuig twee mannen noodig. De voorzichtige koetsiers hebben hun sleden stevig aan een paal vastgemaakt, die diep in de sneeuw is geslagen; anderen hebben er zich toe bepaald, de hunne achterste voren te zetten, en weer anderen hebben in het geheel geen voorzorgsmaatregelen genomen.

De verschillende modellen van sneeuwbrillen.

De verschillende modellen van sneeuwbrillen.

Ieder moet gereed wezen op het oogenblik dat de eerste slede in beweging komt, anders zijn de honden niet te houden. Op het oogenblik, dat het sein tot vertrek zal gegeven worden, barst er een formidabel gehuil los; twee spannen vliegen weg zonder meesters. Ze worden dadelijk achtervolgd, maar 't is onmogelijk ze in te halen. In die omstandigheden verliezen we weer tijd, maar ten laatste komt alles toch in orde; de honden zijn voor de beladen sleden gespannen, en dien dag leggen we nog 19 kilometers af langs de reeks vlaggen, die op afstanden van twee kilometers staan.

De eerste nacht in het bivak is nooit prettig; maar deze was bijzonder naar, want onze negentig honden maken zoo'n lawaai, dat het onmogelijk is, een oog dicht te doen. Om vier uur in den morgen staan we dan ook al op. Dien dag moeten we tijdens de rustpoos voor den maaltijd vier honden afmaken, die ons zijn gevolgd, en waarvan de tegenwoordigheid last zou geven. Het zijn een wijfje met drie jonge honden. De weg is zeer goed, en de vlaggen langs de route zijn in besten staat; sinds we ze hebben geplant, moet het in het geheel niet hebben gesneeuwd. Lengte van deze etappe 25 kilometers. De spannen honden zijn nog niet heelemaal op streek, maar van uur tot uur maken ze vorderingen.

Den 10den September schijnen de honden op dreef te zijn; ze zijn haast niet te houden. Ieder wil vooraan komen, en ieder oogenblik komen er botsingen en verwarringen. Bij die wedstrijden in snelheid vermoeien de honden zich onnoodig, en wij verliezen maar tijd met ze te scheiden. De heele troep is in een staat van groote opgewondenheid. Lassesen, die zijn vijand Hans in een ander span ontwaart, vraagt dadelijk hulp van zijn vriend Fix. Alle twee werpen zich dan met volle kracht naar voren en sleepen hun metgezellen mee. Hoeveel moeite hij ook doet, de koetsier slaagt er niet in, ze te houden. Toen Lassesen en Fix de groep van Hans hebben bereikt, werpen de spannen zich met woede op elkander. Daar wij onze dieren niet meester kunnen worden, maken we de heftigste los en binden ze achter de sleden vast. Door tijd en geduld wordt dan op het laatst de vrede hersteld. Dien dag leggen we 30 kilometers af. Den volgenden hebben we bij het opstaan 55 graden onder nul! Het is prachtig kalm en helder weêr. In den nacht hebben de honden zich betrekkelijk rustig gedragen, een bewijs dat Bladzijde 136ze niet van dit weêr houden. De hevige koude maakt de sneeuw minder goed en dus het loopen langzamer en moeilijker. Overdag ontmoeten we veel spleten. De slede is haast in een spleet terecht gekomen; ze kan nog net op tijd worden gegrepen. Onder het loopen lijden we niet van de kou, en hebben het soms zelfs te warm. De adem van de honden, die zich verdicht, vormt boven de sleden een zoo dikke wolk, dat de koetsier het span niet kan onderscheiden, dat op het zijne volgt, hoewel die afstand heel klein is.

Na nog een paar dagen van geweldige konde en groote inspanning volgt den 14den September bij heldere lucht een verkenning over de witte vlakte, die zich eindeloos ver uitstrekt, en daar zien we door onze kijkers een heuveltje. Het is het dépôt van 80 graden, vlak vóór ons! Hansen die van Framheim vooraan heeft geloopen als verkenner, meestal zonder kompas, mag wel worden gelukgewenscht, dat hij ons zoo goed heeft geleid.

Ons dépôt op 80 graden Z.B.

Ons dépôt op 80 graden Z.B.

Toen wij om kwartier over tien in den morgen aan het magazijn zijn aangekomen, worden dadelijk de sleden ontladen. Gedurende dien tijd maakt Wisting een kop warme melk gereed op een Primustoestel, dat achter een kist staat te branden. Goed beschut in de kisten, is de petroleum nog vloeibaar, ofschoon op dit oogenblik de thermometer op 56 graden onder nul staat. Nooit heeft een kop warme melk mij zoo goed gesmaakt.

Mijn plan om terug te gaan is in de laatste dagen versterkt geworden. Het zou bepaald meer dan roekeloos wezen, nog verder voort te gaan op den weg naar de pool, en ik besluit, hoeveel het mij ook kost, om te keeren.

Het is gebeurd! We nemen plaats op de slede en terug gaat het naar Framheim. De weg is slecht; maar daar de sleden zoo licht zijn, gaat het toch vlug met de honden. Ik zit naast Wisting, wiens span honden mij het sterkst lijkt. Ik verbaas mij, dat men bij een zoo hevige koude onbewegelijk op de slede kan blijven zitten, zonder te bevriezen. Maar er gebeurt niets. Er loopen telkens een paar kameraden, om warm te worden, en enkelen leggen den heelen weg loopend af. Ik trek mijn ski aan en laat mij slepen aan een touw, dat aan een voertuig is vastgebonden op de manier van het snörrekjöring. Die sport heeft nooit iets aantrekkelijk voor mij gehad; maar nu is het een middel, om warme voeten te krijgen.

Den 15den September maakten we in de tent het avondeten gereed, toen Hansen vertelde, dat hij een bevroren hiel had. Inderdaad was het achtergedeelte van zijn voet ongevoelig en wit. We wreven het flink, tot de gevoeligheid teruggekomen scheen. Daarna komt Stubberud ook aan de beurt. Dezelfde bewerking en hetzelfde resultaat. De situatie is niet al te best. Twee mannen met bevroren voeten op 75 kilometer afstands van Framheim!

Den volgenden dag is de temperatuur minder moordend. De thermometer staat maar op 40 onder nul. In vergelijking met 56, de temperatuur van eergister, is het haast zomer. In die buitensporige kou voelt men weinig van een paar graden minder of meer, maar het verschil tusschen 40 en 60 is zeer groot. In den loop van de étappe worden verscheiden honden, die niet meer kunnen loopen, losgemaakt; we dachten dat onze sporen hen zouden geleiden, maar we zagen ze nooit terug. Wat verder valt Sara dood neer. Bij deze terugreis naar Framheim gingen we in dezelfde volgorde als bij het heengaan. Hansen en Wisting vooruit, en meestal heel ver vóór de anderen; als ze een goeden voorsprong hebben, wachten ze op hen. Bij de cairn op 30 kilometer van Framheim had ik willen wachten op de achterblijvers; maar het was prachtig weêr en de sporen zijn duidelijk te zien; ik besluit maar door te gaan. Hoe eerder onze zieken in het huis komen, hoe beter. De beide sleden kwamen dus aan ons winterkwartier aan om vier uur in den avond; de derde om zes uur, twee andere om half zeven en de laatste te middernacht.

Zoodra we in ons home zijn, worden de zieken geholpen. Presterud heeft beide hielen bevroren; Stubberud en Hansen zijn lang niet goed; we moesten boorcompressen op hun wonden leggen. Het duurde nog al wat; maar ten slotte liet de oude huid los en kwam de nieuwe frisch en wel voor den dag. De hielen waren weer gezond. Bladzijde 137

Onze vier sleden, elk met 13 honden bespannen, zijn voor 't vertrek gereed

Onze vier sleden, elk met 13 honden bespannen, zijn voor 't vertrek gereed

Share on Twitter Share on Facebook