Nieuwe verdeeling van de karavaan.—Op 24 September verschijnt eindelijk de lente!—Op 19 October heeft het vertrek naar de pool plaats.—Moeilijke marschen.—Nevels en stormen.—We komen aan het bergland.
Verschillende omstandigheden noodzaken mij, den gang van zaken te wijzigen. In plaats van allen naar de pool te gaan, zullen wij ons in twee groepen verdeelen. De eene, waarover ik het bevel zal voeren, zal naar het Zuiden gaan, terwijl de andere het Koning Eduard VII-land zal exploreeren en de omstreken van de Walvischbaai. Dat tweede detachement zal bestaan uit Presterud, Stubberud en Johansen. De nieuwe schikking biedt veel voordeelen aan. Vooreerst zal een groep van vijf personen sneller kunnen vooruitkomen dan een groot gezelschap. De lange duur van de toebereidselen in den morgen, om het kamp op te breken, was bij vorige expedities juist een gevolg van den te grooten omvang van de karavaan. Met de helft van de menschen hoop ik dat tijdverlies zeer te beperken. In de tweede plaats zullen, als de afdeeling, die naar de pool gaat, kleiner wordt, de levensmiddelen, in de dépôts opgestapeld, langer strekken voor de voeding. En eindelijk zal deze wijziging uit wetenschappelijk oogpunt het voordeel bieden, dat twee verschillende gebieden zullen worden geëxploreerd. De afdeeling voor het Zuiden zal vertrekken zoodra de lente werkelijk is gekomen. Wat Presterud betreft, hij mag zelf den datum bepalen, waarop hij met zijn groep zal willen vertrekken.
Twee dagen na onze terugkomst begeven Wisting en Bjaaland zich naar den dertigsten kilometer, om de honden thuis te halen, die daar waren losgemaakt en die nog niet waren teruggekomen. In zes uren volbrengen onze kameraden dat tochtje van 60 kilometers. Ze brengen tien deserteurs mee. Bij de komst der sleden maakte geen van die dieren een beweging, om op te staan. Ze moesten worden opgeheschen, om ze in het tuig te brengen; één of twee, die zieke pooten hadden, werden per slede vervoerd.
Den 24sten September doen zich de eerste teekenen van het voorjaar voor. Bjaaland schiet een zeehond. De wederverschijning van die dieren op het pakijs is een zeker teeken van de nadering van het mooie weer. Den volgenden dag schieten we er weer een. Natuurlijk profiteeren de honden ten zeerste van deze jacht, en wij smullen van uitstekende côteletten. Den 27sten September nemen we een plank weg, die het venster van onze kamer afsloot. Den 28sten, na tien dagen afwezig te zijn geweest, keert Camilia terug. Ze was losgemaakt op 110 kilometers afstands van Framheim. Bij haar terugkomst is ze dik en vet; ze heeft zich waarschijnlijk op reis te goed gedaan aan een van haar kameraden. De vele bewonderaars juichen haar toe door luidruchtige ovaties.
Den 29sten September wordt een vlucht stormvogels gesignaleerd; hun komst is ook een lenteteeken. Bij het zien van de zeer laag vliegende vogels komen de honden aanhollen, om te trachten ze te vangen. De mooie vogels vliegen eenige malen om het huis, als om te zien, of wij er nog waren. Met een sierlijke beweging zwenken de stormvogels bij het zien van de honden en verdwijnen tot groote verbazing van de viervoetige jagers. Allen bleven onbewegelijk staan, als getroffen door verbazing, zien schuin naar boven en dan naar elkander, en dan werpen ze zich bij gebrek Bladzijde 138aan ander wild op elkaâr, en er ontstaat een verwoed gevecht. Door al die teekenen weet ik nu, dat het goede seizoen is aangebroken, en ik besluit, dat zoodra de door de koude gewonden beter zullen wezen, wij zullen vertrekken.
Den 19den October begeven we ons op weg. De laatste dagen is het weêr zeer veranderlijk geweest. Nu eens wind, dan volkomen stilte, dan weer sneeuw, dan een heldere hemel, in één woord, de veranderlijkheid van het voorjaar. Vandaag nog ziet het er niet al te gunstig uit. Des morgens is het mistig met bedekte lucht; tegen negen uur of half tien wordt het lichter, en tegelijkertijd verheft zich een lichte oostenwind. Hoe het zij, ik geef order tot vertrekken.
Buiten den leider der expeditie bestaat de karavaan uit Heimer Hansen, Wisting, Hassel en Bjaaland, en uit vier sleden, elk getrokken door dertien honden. Levensmiddelen bevinden zich in het dépôt op den 80sten breedtegraad; wij nemen dus slechts zooveel mee, als we noodig hebben om daar te komen; dus zijn de sleden zeer licht, en zonder vrees om de honden teveel te vermoeien, nemen we erop plaats.
Op het pakijs is Presterud geïnstalleerd met zijn kinematografisch toestel, om ons in het voorbijgaan op te nemen. Aan den overkant vinden we hem weer op de plek, waar de Barrière moet worden bestegen. Hijgend volgt ons de photograaf. Eenmaal op flinken afstand van het station, keer ik mij om, ten einde een groet toe te wuiven aan het huisje, waar we zooveel aangename uren hebben doorgebracht. Hoe groot is niet mijn verbazing, dat ik daar weer Presterud zie staan met zijn instrument. Het laatste, dat ik zag, eer ik mij stortte in de groote ijswoestijn, is een kinematograaf.
De weg is uitstekend, maar daarentegen wordt het weêr, naarmate we verder komen, al neveliger. Bij het afdalen van een ijsheuvel had het weinig gescheeld, of we waren allen verzwolgen geworden door een afgrond, een enorme spleet. We zijn blijkbaar weer teveel naar het Oosten afgeweken; dus laat ik terstond westelijk aanhouden. Tegelijk trek ik mijn ski aan, en een touw grijpend, dat aan een slede vastzit, laat ik mij trekken. Kort daarna in een helder oogenblik bespeuren we een der langs den weg opgerichte vlaggen, en dadelijk richten we onzen koers daarheen. Wat een herinneringen zijn reeds aan die plek verbonden! Op onze vorige expeditie hebben we er geweldig van de koude geleden. Lengte van de étappe 37 kilometers, wat niet slecht is voor het begin.
Het kamp wordt opgeslagen op dit punt. Daar we nu maar één tent hebben, zal het opslaan van het bivak niet zooveel tijd nemen als bij vorige gelegenheden. Inderdaad wordt onze schuilplaats in enkele oogenblikken opgezet, en alles komt vlug in orde, alsof we al lang geoefend zijn in dat werk. De tent is ruim genoeg voor ons allen en al het noodige. Gedurende de reis naar het Zuiden nemen we altijd dezelfde volgorde in acht bij het in orde maken van het kamp. Zoodra de karavaan halt heeft gehouden, gaat men allereerst aan het opslaan van de tent. Wisting glijdt onder het zeildoek en plant den middenstok, terwijl de anderen de touwen spannen; als eenmaal de tent staat, breng ik de kampbenoodigdheden en de keukenvoorwerpen en zet alles op zijn plaats, die altijd dezelfde is. Ik steek het Primustoestel aan en vul den ketel met sneeuw. Gedurende dien tijd verdeelen de anderen het voedsel onder de honden en geven hun dan de vrijheid. De riemen worden van alle ski afgenomen en in een kist geborgen of opgehangen aan de houten, die in de sneeuw overeind worden gezet en vastgemaakt aan de sleden. Naar aller meening is de tent volmaakt. De donkere kleur voldoet goed, en het inwendige maakt een zeer prettigen indruk.
Den 20sten October hebben we in den nacht een oosterstorm; tegen den morgen wordt het beter, en om tien uur kunnen we vertrekken. Nauwelijks zijn we onderweg, of de wind steekt weer op met grooter kracht en doet de sneeuw in dikke massa's opwarrelen. We komen toch even gauw vooruit langs den met vlaggen aangegeven weg. Na een étappe van 31 kilometers komen we aan een cairn van sneeuw, opgericht in April j.l., die nu nog volkomen vast is. Die pyramiden bieden dus weerstand aan de stormen, en door die ervaring op het denkbeeld gebracht, besluiten we met zulke heuvels onzen heelen weg tot de pool aan te duiden, om den terugkeer te vergemakkelijken. In den loop van den dag loopt de wind naar het Zuidoosten; het is altijd een koude wind, maar de sneeuwjacht heeft opgehouden. Temperatuur 24 graden; dat is geen hevige koude, maar als men in den wind loopt, voelt men het toch. Des avonds, tegen het eind van de étappe, hebben we onze vroegere sporen teruggevonden; hoewel ze al zes weken oud zijn, kan men ze nog heel goed herkennen. Daar we in de laatste uren geen van onze vlaggen hebben gezien, zijn we blij met die ontmoeting, vooral omdat een gevaarlijke plaats, gelegen op ongeveer 75 kilometer van het station, in de buurt moet wezen.
Ook den volgenden dag dichte nevel en een sterke oostenwind met sneeuwjacht. Men kan geen paar pas vooruit zien, en we naderen het verraderlijke deel van den gletscher! Om een poging te wagen, het gevaarlijke eind te vermijden, gaan we weer naar het Oosten, en na een laatsten blik op het bivak, om te zien of we niets hebben achtergelaten, gaat het op weg! Altijd afschuwelijk weêr. De hemel stuurt sneeuwbuien op ons af, terwijl de wind ons dikke massa's in het gelaat duwt, die hij van den grond heeft opgenomen. Van uit de achterhoede is het begin van de karavaan nauwelijks zichtbaar. Bjaaland vormt de voorhoede.
We hebben al verschillende spleten gepasseerd, die niet zeer breed zijn, toen eensklaps de eerste slede wegzakt. De koetsier slaagt er in, zich te bevrijden en vat de teugels; maar eenige oogenblikken later zakt de slede dieper en verdwijnt. Bjaaland heeft den tijd gehad, een goed steunpunt op de sneeuw te vinden en het span blijft ook boven. Het voertuig zakt echter steeds dieper in het gat. Dat alles is in enkele seconden gebeurd. “Ik zal alles loslaten,” schreeuwt onze kameraad, en op hetzelfde oogenblik snellen Wisting en ik hem te hulp. Een oogenblik later verdwenen de slede en de dertien honden in den afgrond. Op den wanhoopskreet van onzen vriend snellen Hassel en Hansen van hun kant toe met een touw. Bladzijde 139Dat wordt onmiddellijk vóór aan het voertuig gebonden, en staande op het vaste ijs, houden Bjaaland en ik het vast, om de slee zoolang te houden, dat de honden kunnen worden afgespannen. Waarna we de slede optillen en die daarna vastmaken aan die van Hassel, welke dwars over de spleet is gezet, waar die het smalst is. Nu kunnen we weer ademhalen en even uitrusten. Maar het is onmogelijk, de slede op te visschen, zonder haar eerst te ontpakken. Na zich aan een stevig touw te hebben laten vastbinden, wordt Wisting neergelaten en gaat tot dat werk over, terwijl Bjaaland en ik steeds de slede ophouden en Hassel en Hansen de kisten in ontvangst nemen. Tegen hun gewoonte werken die beiden langzaam. Wisting, die van beneden hun steunpunt heeft onderzocht, heeft ze gewaarschuwd voorzichtig te wezen. De ijsrand, waarop ze staan, is maar een paar centimeter dik! Onze kameraden zijn daarvoor niet bang en gaan zoo rustig met den arbeid voort, alsof ze volkomen veilig waren.
Het is nog ons geluk geweest, dat we hier het ongeval hebben gehad, de eenige plek, waar de spleet zoo smal is, dat men er een slede overheen kan zetten. Meer naar het Westen zou alles verzwolgen zijn. Toen eenmaal het voertuig ontladen was, wordt het op den gletscher geheschen en Wisting wordt opgehaald. “Wel, ben je niet blij, dat je uit het gat verlost bent?” vraag ik hem. “Ik weet het niet; het was daar wel rustig in die ijsdiepte,” antwoordt hij lachend.
Amundsen in poolcostuum. Amundsen in poolcostuum. |
Thans is de grootste voorzichtigheid voorgeschreven. De grond is letterlijk vol spleten. We zijn op dat gedeelte van de Barrière, dat we het Varkensgat hebben gedoopt. Met den dikken nevel, die ons omgeeft, zou het dwaasheid zijn, verder te gaan op dit gebroken ijs. Dus wordt besloten, dat er gewacht zal worden op helder weêr. Maar op den grond vol holten is nergens een ruimte, die groot genoeg is, om de tent op te slaan en de palen. Eindelijk, na lang zoeken, ontdekken we een kleine oppervlakte, die er nog al vast uitziet; daar wordt onze tent dadelijk opgeslagen, en de palen staan op de lippen van de afgronden, die ons omringen. De honden worden vastgebonden, om ze te beletten, in den een of anderen afgrond te storten en daarna wordt al het materieel, dat we noodig hebben, in de tent gebracht met duizend voorzorgen. Wisting; die wat noodig heeft uit zijn slede, gaat naar buiten. Plotseling zien we hem tot onzen grooten schrik wegzakken als in een val. Onze kameraad heeft gelukkig de tegenwoordigheid van geest, de armen uit te breiden en slaagt er zoo in, zich op de oppervlakte op te houden. Let wel, dat hij al herhaalde malen zonder ongelukken dienzelfden weg was gegaan. Wisting was nauwelijks aan den dood ontsnapt; de spleet, waarin de ongelukkige was gevallen, was een afgrond van eindelooze diepte. Daar we niets beters te doen hebben, tracteeren we ons op een goeden maaltijd. De lucht mag opklaren, als ze wil, en wij nemen er den tijd van.
Tegen één uur in den namiddag wordt de nevel minder dicht, en opeens houdt ook de wind op. Om drie uur eindelijk wordt het helder, en dadelijk gaan we zien, hoe het buiten is. Het weêr wordt blijkbaar beter; hoewel in het Zuiden de nevel nog altijd zeer dicht is, kan men in het Noorden plekjes blauwe lucht onderscheiden. Door al het grijs verschijnt flauw een soort van koepel. Dadelijk gaan Wisting en Hansen het terrein inspecteeren in die richting. Die koepel is eenvoudig een kleine ijsheuvel, zooals we al verscheidene in deze buurt hebben ontdekt. De verkenners kloppen met hun stokken op het ijs; de heuvel is maar een dunne korst boven een verschrikkelijken afgrond!
Om vier uur wordt de lucht helder. Dadelijk vertrek ik, om den omtrek te verkennen met twee man, ten einde den uitweg te zoeken uit het labyrinth, waarin we zijn geraakt. Zorgvuldig aan een touw gebonden, stappen we oostwaarts, de richting, die we altijd hebben gevolgd in dergelijke omstandigheden. Op weinige schreden van het kamp verwijderd, eindigt het gebied van de spleten. Daar trekt ook de nevel op, en de laatste van de aan het touw gebonden mannen kan den voorsten onderscheiden. De tent staat juist op den noordoosthoek van een terrein, vol heuveltjes. Er is geen twijfel aan, de karavaan heeft in haar geheel gekampeerd in het Varkensgat. Na nog een eind naar het Oosten onzen weg te hebben voortgezet, tot de weg volkomen vrij is, keeren we naar het kamp terug. Het inpakken wordt vlug verricht, en nu op weg! Welk een voldoening het geeft, als men weer onder zijn voeten een goed en stevig terrein heeft, merken we nu eerst. Het gaat in volle vaart naar het Zuiden!
We zijn nog niet geheel uit de moeilijkheid; juist dwars over onzen weg liggen spleten, smalle wel is waar, maar het is een waarschuwing. Verderop volgt weer een terrein met heuveltjes. “Als we erover heen gingen, inplaats van eromheen te trekken,” stelt Hansen voor. “Ja, maar het is een gewaagde geschiedenis.”—“Laat Bladzijde 140ons het maar probeeren,” antwoordt onze kameraad, altijd klaar om vooruit te gaan; “als het niet gaat van dezen kant, wel, dan gaat het maar niet en we kunnen het aan de andere zijde probeeren.”—Ik moet bekennen, dat ik zwak was en toegaf aan Hansen's verzoek. In het begin schijnt alles naar wensch te gaan. Verscheiden heuveltjes worden beklommen, maar dan plotseling verdwijnen de drie honden van Hansen in een spleet. Onze vriend vischt zijn dieren op, en de rest van de karavaan komt zonder hinder over de plek. Eenige oogenblikken later weer een val aan het vooreinde van de karavaan! Het gaat niet goed! We zijn verzeild geraakt in een nieuw labyrinth, niet minder gevaarlijk dan het eerste. Dadelijk laat ik stilhouden; ik heb genoeg van die oefening en geef bevel, terug te gaan. “Wacht nog enkele meters; we zijn zóó aan het einde van de moeilijkheid,” zegt Hansen, die zijn denkbeeld niet wil opgeven.—“Goed, maar intusschen zullen we maar teruggaan.” Het was een heuvel, door den ijsdruk ontstaan, gelijk aan die, welke zich te midden van het drijvend ijs vormen. Deze scheen te bestaan uit vier enorme gletschers, die schuin tegen elkander opstonden; er was stellig een gapende afgrond ertusschen. Hansen, die er altijd genoegen in heeft gevonden, op dit terrein te werken, waarschijnlijk om de stevigheid te onderzoeken, keert brommend om en werpt een blik vol woede op de ijsmassa's, die zijn ervaring niet hebben willen versterken.
Thans hebben we een ruim uitzicht over de Barrière. Zooals we al vroeger hebben opgemerkt bij verschillende gelegenheden, ligt zulk een verbrokkeld gedeelte van den gletscher in een diepte. Na daaromheen te zijn gegaan, komen we op een hooger deel en zien in het Oosten een stok met een vlag. Onze weg lag dus te veel naar het Westen. Nog enkele spleten, dan een enorm gat, en eindelijk hebben we vasten grond. In den namiddag gaan we voorbij twee sneeuwhutten, opgericht tijdens onze vorige expeditie. Ze zijn ten halve door sneeuwstormen gevuld. We zetten ernaast de tent op. Het is zacht en aangenaam weêr, en slechts 42 kilometer scheiden ons van het dépôt. We moeten ons gelukkig achten, dat geen enkel van al die incidenten ernstige gevolgen heeft gehad. Afgezien van de spleten was de weg goed en het marcheeren niet moeilijk.
De Frithiof-Nansenketen, 5000 M. hoog.
De Frithiof-Nansenketen, 5000 M. hoog.
Den 22sten October hebben we bij het opstaan een bedekte lucht en geen uitzicht. Nauwelijks op weg, komt een sneeuwjacht zoo dicht, dat men niets kan zien op tien sledelengten vóór zich. We willen van avond bij het dépôt aankomen; maar zal dat ons gelukken bij zulk weêr? Intusschen, vooruit maar! Voordat we het gevaar loopen er voorbij te gaan, is er een goed eind weegs. In het zenith is de lucht betrekkelijk helder, en we hopen, dat de storm niet zal aanhouden. Maar jawel, in plaats van te bedaren, wordt hij heviger.
Aan de slede van Wisting is de beste afstandwijzer Bladzijde 141aangebracht. De ervaring heeft ons geleerd, dat zijn aanwijzingen zeer precies zijn. Om half twee in den namiddag wijst hij precies den afstand, die van het dépôt het kamp van dien morgen scheidt. Hansen, die de beste oogen heeft van den heelen troep, moet op ons verzoek den horizon afzoeken. Op hetzelfde oogenblik bespeurt men ons magazijn op eenige sledelengten links van ons. Door den nevel gezien, lijkt het een ijspaleis. Kompas en afstandwijzer zijn dus in orde. Terstond begeven we ons in die richting en slaan verheugd ons kamp bij het dépôt op. Van de drie belangrijke punten, die we in den loop van onzen tocht naar het Zuiden moeten aandoen, hebben we het eerste gevonden, en vier etappes zijn voldoende geweest, om de 160 kilometers af te leggen, die het van Framheim scheiden. Nu kunnen de honden uitrusten en naar hartelust smullen in zeehondenvleesch. Tot nu toe is alles hun goed afgegaan. Met uitzondering van een enkelen, lijken ze allen goed gezond en sterk.
De Alice Wedel Jarlsberg.
De Alice Wedel Jarlsberg.
De kisten en het materiëel zijn begraven onder een dikke laag sneeuw, door den wind opgejaagd. We halen er eerst het vleesch uit en snijden het in enorme sneden voor de honden. Toen die verdeeling is afgeloopen, gaat het eten aan den gang. Eerst blijft alles stil; ieder heeft geen andere zorg dan zijn maag te vullen. Toen eenmaal de magen tot rust zijn gebracht, is het uit met den vrede en de eendracht. Hoewel Hai nog niet de helft van zijn portie op heeft, werpt hij zich op Rab en neemt dien zijn deel af. Natuurlijk roept de diefstal het grootste lawaai in het leven, en eer Hansen erbij is kunnen komen, om de orde te herstellen, is de schuldige verdwenen. Het is een prachtig beest, maar geweldig stijfkoppig. Als die zich eenmaal iets in den kop heeft gehaald, kan men hem er niet afbrengen. Tijdens een rust moest ik bij toeval de porties uitdeelen aan het span van Hansen. Na zijn deel te hebben opgegeten, gaat Hai eens probeeren, of hij niet wat extra's kan veroveren. Vlak vóór hem eet Rap rustig zijn deel, en opeens springt hij op den buurman en dwingt hem, zijn pemmikan te laten staan. Ik zie het geval, en eer Hai zich van het heele maal van zijn kameraad heeft kunnen meester maken, grijp ik hem in het nekvel en geef hem op den bek een dracht slagen met den steel van de zweep, mijn best doende hem het stuk pemmikan af te nemen. Het ging zoo niet. Ik moest een echten strijd beginnen en rolde herhaaldelijk met mijn tegenstander in de sneeuw. De overwinning bleef aan mijn zijde; maar ik kwam er niet zonder schrammen af, en Rap kon weer gaan eten. Bij den eersten slag op den muil zou ieder andere hond hebben losgelaten; maar Hai wou niet toegeven...
Wat is het een genoegen, in de warme tent te komen na een heelen dag van ijzigen wind. In den nacht slaat de wind naar het Noorden om, en den volgenden morgen weer storm. Alle sneeuw, die de wind voor ons uit heeft gedreven, komt weer naar Bladzijde 142het Zuiden terug, en men kan geen vier pas vóór zich uitzien. Vandaag komt het er weinig op aan! We moeten de spannen hier acht-en-veertig uren laten uitblazen. Den heelen dag in een slaapzak is niet alles. Men kan niet altijd praten en ook niet voortdurend zijn indrukken opschrijven. De maaltijden en het lezen zouden een prettige afwisseling wezen, maar op een dergelijke expeditie zijn de menu's zoo weinig nieuw en de bibliotheek is dat ook niet. De eenige toevlucht is de slaap. Gelukkig degenen, die in zulke omstandigheden een wijzertje rond kunnen slapen!
Toen overdag de wind wat was gaan liggen, maken we een nieuw dépôt in orde in de plaats van het eerste. We zullen hier drie complete slede-uitrustingen achterlaten, die wij niet noodig hebben. Misschien zal ons troepje van het Oosten er gebruik van kunnen maken. Dit dépôt, dat vrij goed is voorzien, zou geschikt zijn voor een expeditie, die zich voorstelde, het Koning Eduardsland te exploreeren. De bagage wordt vervolgens opgeladen. Toen het avond was geworden, was alles gereed voor het vertrek. Maar er is geen haast, want de volgende dag moet ook nog rustdag zijn. Onder deze breedten is het intusschen wijs, te profiteeren van het goede weêr, als het er is. Men weet nooit, hoe lang het duurt.
Er gebeurt niets interessants op 24 October. De mannen slapen naar hartelust, en de honden eten dat het een aard heeft. Met het oog op de inspanning, die nog van hen zal worden gevergd, doen ze allen krachten op. De afstand tusschen den 80sten en den 82sten breedtegraad zal nu worden afgelegd met een snelheid van 28 kilometer per dag. We zouden tweemaal zoo vlug kunnen trekken; maar dit is geen wedren. Hoe zullen de honden thans loopen, nu de sleden zwaar bepakt zijn? We twijfelen er niet aan, of ze zullen deze lasten kunnen trekken.
Den 25sten October heeft het vertrek van het dépôt op den 80sten graad plaats, bij helder en zacht weêr met een zwakken noordwestenwind. Daar ik als verkenner voorop zal gaan, plaats ik mij eenige meters vóór de slede van Hansen. Een laatste blik over het kamp, dat we gaan verlaten, en voorwaarts marsch! Maar pas ben ik onderweg, of ik val, en in een oogwenk is het eerste span bij mij. In de drukte, door mijn val veroorzaakt, staan de honden gelukkig stil, en ik kom er zonder nadeel af. Ik was woedend, maar paste wel op, het niet te laten blijken, want het zou geen ander resultaat hebben gehad, dan de algemeene hilariteit te vergrooten. Bovendien ik kan het enkel aan mijzelven wijten. Waarom ben ik niet met een flinken afstand tusschen mij en de voorste slede op weg gegaan? Ik verander nu van plaats en ga weer naar de achterhoede. Toen eenmaal de orde is hersteld, vliegt het span van Hansen als een pijl uit den boog voort, gevolgd door de drie andere. Mijn kameraden op hun ski laten zich achter hun voertuigen trekken.
Ik heb groote moeite om te volgen; denkend dat de ijver van de honden wel spoedig wat zal verminderen, houd ik mij goed. In een uur leggen de honden tien kilometer af. Aan zoo'n snelheid heb ik genoeg en ik ga zitten op de slede van Wisting. Ik hield in het vervolg die plaats tot op 85.5 graden Z.B. en legde zoo 550 kilometer af zonder de minste vermoeienis. Neen waarlijk, nooit zou ik vroeger hebben gedacht, dat ik een deel van de reis naar de Zuidpool zou kunnen afleggen, gemakkelijk in een slede gezeten. Dat resultaat heb ik te danken aan het onovertroffen meesterschap van Hansen. Hij houdt zijn span honden in de hand op merkwaardige manier; de honden erkennen zijn gezag onvoorwaardelijk en weten, dat bij de geringste ongehoorzaamheid de straf onverbiddelijk volgt. Natuurlijk komt nu en dan bij die halfwilde dieren de natuur wel eens boven; maar het strenge tot de orde roepen herstelt de tucht dan gauw en voor langen tijd. Op den 26sten October kregen we de enorme ijsheuvels in het gezicht, die we hebben gezien tijdens onze tweede expeditie voor het in orde brengen van de dépôts tusschen 81 en 82 graden Z. B.
Wisting. Wisting. |
De ervaring heeft ons het nut geleerd van de cairns van sneeuw, om gemakkelijk den terugweg te vinden te midden van de groote, witte woestijn. Daarom gaan we voort, onzen gang te merken met die hoopen. De terugweg is dan in zekeren zin getraceerd en makkelijk te volgen. In het geheel hebben we 150 cairns opgericht van twee meter hoog; voor de samenstelling hebben we niet minder dan 9000 blokken gebruikt, die we met groote messen uit de sneeuw moesten snijden. Ieder van die hoopen bevatte een document, dat het nommer van de cairn aangaf, de ligging, den afstand tot de volgende pyramide naar het Noorden en de richting, waarin zich die pyramide bevond. Misschien zal men mijn voorzichtigheid overdreven vinden; maar naar mijn meening is geen enkele voorzorgmaatregel overbodig in die eindelooze eenvormigheid. Als men verdwaalde te midden van die woestijn, die overal gelijk is van horizon tot horizon, Bladzijde 143zou het zeer moeilijk zijn, weer den goeden weg te herkennen. Bovendien gaf de inrichting van die sneeuwhoopen ons verschillende voordeelen. Zoo is iedere rust voor de oprichting van die herkenningshoopen voor de honden een gelegenheid om krachten te verzamelen. De eerste werd opgericht op 80.23 Z.B. en verder zetten we er neer op elke 13 tot 15 kilometer.
Den 30sten werd voor de eerste maal een hond geschoten, die te oud was om te volgen en die tot het span van Hansen behoorde. Zijn lijk werd op een cairn geplaatst, en op den terugweg kan het den troep nog tot voedsel dienen. Dienzelfden dag komen we aan een belangrijk punt, het dépôt van 81 graden. We gingen een beetje oostelijk daarvan voorbij. Na twee vrij breede spleten te zijn overgestoken, maar die gelukkig vol sneeuw waren, kwamen we aan het dépôt om twee uur in den namiddag. Alles is in volmaakte orde. De vlag wappert erboven; men zou niet hebben gedacht, dat ze er al acht maanden waaide. Den volgenden dag is het prachtig weer, geen zuchtje wind en een stralende zonneschijn. De slaapzakken worden te drogen gehangen, om ze te bevrijden van de ijslaag, die zich binnen heeft afgezet. We maken buitendien gebruik van het heldere weer, om de ligging van het dépôt vast te stellen en de kompassen te verifiëeren. De onder weg verbruikte levensmiddelen worden dan vervangen.
Bjaaland Bjaaland |
Den dag daarna is het een dikke mist, en na de prachtige zon van den vorigen dag is de indruk somber en onaangenaam. Een stuivende sneeuw maakt het gaan moeilijk. Nu en dan een nauwe spleet, maar dat is niet de moeite waard erover te spreken. Tot den 22sten kilometer niet het minste ongeval, maar iets verder komt er een ernstig ons overvallen. Bij het passeeren van een spleet raakt Hansen met de punten van zijn ski in de touwen van de honden verward en valt in het gat; hij heeft het geluk, in zijn val te worden tegengehouden door een vooruitstekend blok ijs. De honden, de afwezigheid van den meester bemerkend, maakten onmiddellijk van de gelegenheid gebruik, om een geregeld gevecht te beginnen. Daar de slede niet langer wordt tegengehouden, begint ze achteruit te glijden, en alles zal in den afgrond verdwijnen. Dadelijk springt een van ons over de spleet en komt juist bijtijds, om de slede voor ondergang te behoeden, terwijl Wisting Hansen een lijn toewerpt en erin slaagt, hem op te halen. Toen onze gewone 28 kilometer waren afgelegd, werd het kamp opgeslagen. Te beginnen bij den 81sten graad richten we op ieder tien kilometer een cairn op.
We hadden op 7 November de laagste temperatuur van de heele reis. Bij 34.5 graden vorst woei er een zwakke zuid-zuidoostenwind. Van nu af nemen we de gewoonte aan, die we op de verdere reis volgen, te lunchen tijdens den bouw van de cairn, die in het midden van de etappe wordt gebouwd. Die maaltijd is niet overvloedig; het zijn maar drie of vier scheepsbeschuiten. Wie er drinken bij wil hebben, heeft de vrijheid, het maal met sneeuw te mengen. Dit menu zal den lezer zeker niet doen watertanden, en wij, we zouden graag het dubbele van de portie hebben gegeten. Op deze wereld is alles quaestie van breedtegraad; wat slecht lijkt op de eene breedte, wordt lekker op de andere.
We passeerden toen ook de laatste spleet, die we in langen tijd zouden ontmoeten en die maar een paar duim breed was. Vóór ons lijkt de weg uitstekend. De gletscher wordt hooger en stijgt in bijna onmerkbare golvingen. Die terreinverschillen kunnen we alleen daaraan waarnemen, dat de verschillende cairns soms plotseling uit onzen horizon verdwijnen.
Den 3den November hebben we een zwakken wind uit het Zuiden bij een temperatuur van tien graden vorst. Als de wind uit die richting komt, stijgt altijd de thermometer. Het is een waar genoegen, bij zulk weer te reizen. Het pad is zacht, maar toch loopen de honden bewonderenswaardig. Ook den volgenden dag zuidenwind, en over den weer hard geworden weg loopen de honden als razenden. Thans moeten we aankomen op het dépôt van den 82sten breedtegraad, maar door den dikken mist loopen we groote kans het niet te treffen. Den namiddag gebruiken we met het afleggen van den afstand, die ons van het dépôt scheidt; maar er komt niets opdagen. We zien echter niet verder dan nog geen tien sledelengten vóór ons. In die omstandigheden is het de wijste manier, om maar te kampeeren en te wachten op een verheldering in het weer.
Om vier uur in den morgen vertoonde zich de zon op den 4den November. Nadat die den weg wat zachter had gemaakt en den nevel had doen verdwijnen, vertrokken we. Het was wondermooi weer, helder en zacht. Vóór ons, zoo ver het oog reikt, de groote, witte woestijn, volkomen vlak; op één punt slechts een kleine verhevenheid, ons dépôt! De derde belangrijke etappe is voltooid. We hebben onzen voorpost bereikt, den uitersten naar het Zuiden. Dus waren we zeer verheugd, en we voelen ons, alsof we bijna de zege hebben behaald. In den mist waren we op 5 kilometer ten westen van het dépôt uitgekomen. Bladzijde 144Als we den vorigen dag onzen tocht hadden voortgezet, zouden we de lijn van vlaggen overgestoken zijn, die de plaats van het dépôt aangaf. Hier is ook evenals bij het vorige dépôt alles in de beste orde. De hoopen sneeuw, opgehoopt rondom de kisten, hebben als op lagere breedte een dikte van O.45 meter. Aan het pemmikan uit het dépôt doen de honden zich te goed; de rest zal worden meegenomen. Wat de andere levensmiddelen betreft, we hebben zooveel, dat we ze hier achterlaten tot we terugkomen.
Den volgenden dag laten we de honden uitrusten. Het is hun laatste vacantie. Het is prachtig weêr, en we maken ervan gebruik, om de spullen te drogen en de instrumenten na te zien. Twee magere honden worden op deze plaats afgemaakt. Hun lichamen worden weer op den sneeuwberg gelegd, die den voorraad bedekt; ze kunnen dienen op den terugweg. Van hier af zullen we een cairn oprichten alle vijf kilometer en op iedere parallel een dépôt inrichten. De honden draven nog lustig, maar op den duur zullen ze vermoeid worden, en dus is het goed, de lasten spoedig wat te verlichten. Om acht uur in den morgen gaat het den 6den November weer op weg. Thans is het onbekende aan de beurt. De Barrière ziet er nog precies gelijk uit, en de weg blijft goed. Bij de eerste pyramide, die we oprichten over den 82sten breedtegraad offeren we een hond op. We hebben er allen mee te doen, dat we dit beest verliezen, maar nood breekt wet.
Bij den bouw van het dépôt op 83° Z. B.
Bij den bouw van het dépôt op 83° Z. B.
Voortaan zullen het étappes van 37 kilometer worden; zoo zullen we een breedtegraad in drie dagen kunnen afdoen, en den vierden dag zullen we uitrusten. De honden verrichten wonderen; ze zijn nu op het hoogste punt van geoefendheid, en met het grootste gemak doen ze de étappes met een snelheid van zeven en een halven kilometer in het uur. Wat ons betreft, we behoeven den pas niet te versnellen; we laten ons sleepen op onze ski. Weer het offer van een hond; het is Else, een der mooiste honden uit het span van Hassel, maar niets weerhoudt ons, want in de laatste tijden is zij erg in gebreke gebleven, en de doodstraf moet op haar worden toegepast. Haar lijk wordt op een cairn gelegd. In het Zuidwesten bespeuren we groote, witte wolken, alsof daar land was en den volgenden morgen kunnen we door onze kijkers de hoogten ontdekken, die zich achter den Beardmoregletscher verheffen, waar we ongeveer 400 kilometer ten westen van zijn. Den 7den des avonds schatten we ons op 83 graden, en de waarneming van den volgenden morgen gaf 83.1 graad. Het hier achtergelaten dépôt bevat levensmiddelen voor vijf man en twaalf honden gedurende vier dagen. Ze liggen besloten in een cubus van twee meter hoogte uit vaste sneeuwblokken, met een groote vlag erboven. Drie van onze honden zijn gedeserteerd; het waren de drie aanbidders van een der gedoode wijfjes, en zeker zijn ze naar het Noorden vertrokken, om haar te zoeken. Het is een groot verlies voor het span van Bjaaland, en Hansen leent hem een van zijn dravers, zoodat de slede kan meekomen.
De bergketen vóór ons neemt al duidelijker vormen aan. We zijn nu veel dichter bij de aardkorst, en de ijslaag is dunner. Er steken zelfs punten uit het bergland op, die zonder sneeuw en ijs zijn. Bladzijde 145
Het dépôt op 85 graden Z.B.
Het dépôt op 85 graden Z.B.