Toppen van 4500 meter om ons heen.—We passeeren den 86sten breedtegraad.—De bestijging van den gletscher.—In de vlakte.—De “Balzaal van den Duivel!”.—Altijd nevel.—We slaan Shackleton's record op 88.23.—Aan het doel.—Voorzorgen en gewetensvragen.—Op den terugweg naar Framheim.
Toen de zon zich den volgenden dag even vertoonde, zagen we vóór ons een hoog bergland in het Zuidoosten, nadat we de vlakte waren overgestoken, waar we in den nevel een etappe van 30 kilometers aflegden. Den 28sten November legden we, ook om de sleden te verlichten, een dépôt aan van vijf dagen levensmiddelen voor de mannen en de honden, en lieten er eenige dingen, die we konden missen. Onder het werken werd het nu en dan wat lichter en we konden onderscheiden vier groepen van bergen, de noordelijkste, de Helmer Hansen, staat wat meer apart; de drie andere, de Oscar Wisting, de Sverre Hassel en de Ole Bjaaland, staan veel dichter opeen. Achter de toppen is de lucht donker; de wolken hangen blijkbaar boven nog meer toppen, en al gauw zien we dan ook een groot bergland, de Th. Nilsen. Het blijft maar enkele minuten helder, maar we kunnen ons toch oriënteeren en bevinden dat we op 86.21 zijn; de schatting was 86.23. De cairn is twee meter hoog geworden, en we plaatsen er een zwarte kist op, om hem beter terug te vinden.
Eindelijk is het helder op 29 November. We bespeuren, dat we omringd zijn door toppen van bij de 4500 meter. De taak van de sledeleiders is weer uiterst moeilijk om de vele spleten; maar ondanks de terreinbezwaren komt de karavaan toch aan het punt, dat we de Hellepoort hebben genoemd. Een door Bjaaland genomen photografie laat zien, hoe gevaarlijk dat punt is. Op den voorgrond verheft zich een sneeuwtop langs een breede, half gevulde spleet. We konden op de foto de sporen zien van de ski van den photograaf, die heeft willen probeeren, of de sneeuwbrug hem kon houden. Naast dat spoor opent zich een afgrond. Onze kameraad is erlangs gekomen, maar met een slede gaat het niet over de dunne korst; dus moeten de honden een anderen weg nemen. Voor dien dag vorderden we vijftien kilometer, maar als de vele omwegen meetelden, zouden we op het dubbele komen.
De westerzon verlichtte de hooge bergen en wierp er allerlei schoone tinten op, een zonderlinge mengeling van blauw, wit, rood en zwart. De horizon is vol met getande toppen, waarlangs nevelflarden wapperen. Op de hellingen hangen steile gletschers als enorme stalactieten. In die groote keten ziet men weinig hooge toppen, en de meeste verheffingen hebben den vorm van koepels. De mooiste is de Helmer Hansen, een kolossale ijskoepel. Hij moet ons tot gids dienen op den terugweg. Hoogte van het kamp, 2610 meter. We gaan dien avond weer het terrein verkennen. Altijd nog weer spleten en altijd daartusschen weer verijsde toppen. In elk geval gaan we verder. Daar we hier veel spleten in den gletscher vinden, blijkt het een groote onvoorzichtigheid, dat we geen touw bij ons hebben. Over een oppervlakte, die er stevig uitziet, glijdt de ski van Hansen en achter hem breekt een groot stuk ijs met groot geraas. Hij was er net over. Er gaat geen dag voorbij, waarop we niet den lof zingen van de ski. Al vóór het vertrek had de lectuur van vroegere reisverhalen uit het Zuidpoolgebied bij mij de overtuiging gevestigd, dat op de Barrière de sneeuwschoenen onmisbaar zouden zijn, vooral voor ons Noren, die er van kindsbeen Bladzijde 154af aan gewend zijn. De ervaring heeft die meening bevestigd, en we schrijven ons succes aan die nuttige instrumenten toe. Zij alleen hebben den overgang over streken vol spleten mogelijk gemaakt, evenals over gebieden van losse sneeuw.
Na twee uren marcheerens komen we in het kamp terug. Van den top van den berg, dien we hebben bereikt, lijkt het terrein naar het Zuiden wel begaanbaar; maar we zijn zoo dikwijls in zulke verwachtingen teleurgesteld. Hoe dikwijls hebben we, als we op een hoogte waren gekomen, gemeend, dat onze tribulaties ten einde waren...maar thans is het onze vaste overtuiging, dat we aan het eind van de ellende zijn. Tijdens onze afwezigheid heeft Hansen de hoogte gemeten van den Th. Nilsen en die 4500 meter bevonden.
Op 30 November hebben we in den nacht een zuidoosterstorm, die nog waait aan het ontbijt, maar dan opeens gaat liggen. Op ons pad heeft die storm noodlottige gevolgen gehad; de bovenste sneeuwlaag, die zoo goed was voor de ski, is weggenomen en nu is de oppervlakte een hard en schilferig ijs. Onze sporen van gisteren zijn voor het grootste deel verdwenen, alleen op een sastrugi, die weerstand heeft geboden aan de nachtelijke erosie, vinden we ze terug. Een vermoeiende étappe voor de koetsiers, want slechts met de grootste inspanning kunnen ze de voertuigen op de gepolijste vlakte voor omvallen behoeden. Bovendien is de gletscher nog nooit zoo oneffen geweest. Hassel en ik, wij loopen als gewoonlijk aan de spits, met een touw verbonden. Herhaaldelijk is het noodig, een weg te banen voor de sleden door bijlslagen. Een oogenblik schijnen de séracs en spleten ons den weg te versperren. Maar na lang zoeken vinden we een brug, juist breed genoeg voor de sleden, en aan iedere zijde een afgrond, om van te huiveren. De gevoelens, die Blondin moet hebben gehad, toen hij op zijn touw over den Niagara liep! Gelukkig heeft niemand van ons last van duizeligheid, en de honden hebben er geen vermoeden van, wat een val zou beteekenen. Aan de overzij van de brug wordt de gletscher lager. Nu zijn we in een kloof, die van oost naar west gaat tusschen twee ijshoogten. Eenige malen klimmen we op de steilte links, om te zien, of we niet weer in zuidelijke richting verder kunnen. Voor het oogenblik is er nog geen kans, en de andere helling is onbeklimbaar. Dus niet anders te doen dan de kloof te volgen. Als de weg er nog maar gemakkelijk was!
Die verhooging van den gletscher beloopt wel dertig meters. Naar het Oosten eindigt ze in een steilte, terwijl ze in het Westen een zachte helling vertoont, die wij volgen. Na nog een golving van het terrein komen we eindelijk aan de groote vlakte op het enorme plateau, waar we nu al zooveel dagen naar streven....
Daar is eindelijk de lang begeerde vlakte! Van afstand tot afstand staan er reeksen séracs op, maar tusschen die reuzenijskegels is het ijs vlak en effen. Voor het eerst kunnen we na onze aankomst op dezen Duivelsgletscher eens een paar minuten recht naar het Zuiden sturen. Naarmate we vorderen, wordt het terrein beter. In de verte verrijzen nieuwe ijskoepels; ze geven de zuidelijke grens aan van de zône der groote spleten. Betrekkelijk hoog en gevormd uit helder ijs, zijn ze moeilijk te bestijgen. Verderop ziet de gletscher er heel anders uit; de spleten zijn geheel met sneeuw gevuld en overal lijkt de weg gemakkelijk. Maar daarentegen zijn er telkens kleine bergjes, zooals we ook al vroeger op de Barrière hebben opgemerkt. Deze vormingen wijzen stellig op de nabijheid van den vasten grond. Nu wordt het gaan een genoegen. Niet noodig meer, om omwegen te maken; men komt recht vooruit en moet enkel nu en dan om een verheffing heen loopen. Hier en daar doen zich groote oppervlakten helder ijs voor; er zijn veel spleten, maar ze zijn smal, niet meer dan enkele centimeters. We kampeeren op een plek van melkwit ijs, en bij de tent is een bergje, waar Hassel ijs gaat weghalen voor den ketel. Groot is zijn verbazing, het van binnen hol te vinden; zijn houweel dringt er tot den steel in, zonder weerstand te ontmoeten. Het bergje bedekt een bodemloos gat!
Het was een zware dag, de eerste van December! Sterke oostenwind, overvloedige sneeuw, dichte nevel en een afschuwelijke weg met niets dan helder ijs. Op die gladde oppervlakte glijden onze ongelukkige dieren uit, zonder vooruit te komen. De marsch wordt nog bemoeilijkt door sastrugi; om de sleden over die sneeuwheuvels te krijgen, moeten wij helpen. In den namiddag weer spleten, die hoewel bijna gevuld, toch hoogst gevaarlijk zijn. Het kritiekste oogenblik is dat, als de honden probeeren om van de sneeuwhoopen boven de diepten weer op het ijs te komen. Op het gladde ijs hebben ze geen houvast, en de koetsiers moeten helpen, maar dan rust een oogenblik een zeer zwaar gewicht op de sneeuwbrug. Er komen telkens bijna ongelukken, en het afschuwelijke weêr maakt de situatie nog lastiger. Toch wordt het een étappe van 25 kilometers.
Het verblijf onder de tent is betrekkelijk comfortabel. Drie slaapzakken worden achterin neergelegd en twee naast de deur. Dichtbij den ingang is het fornuis. Als de bedden klaar zijn, gaan de mannen, die geen dienst hebben, rusten en schrijven dan hun dagverhaal, terwijl de beide koks voor het eten zorgen. Bij het tooverwoord: “De soep is opgedaan!” snelt ieder blij toe, met een kop in de eene hand en een lepel in de andere. Ofschoon de soep kokend is, verdwijnt ze dadelijk. Dan volgt het plat de résistance, de pemmikan; het dessert wordt vertegenwoordigd door beschuit met schoon water. Tijdens den maaltijd blijft de Primus zacht doorbranden, en een prettige temperatuur heerscht in de tent.
Elken Zaterdagavond komen onze baarden onder de tondeuse, opdat we er op den Zondag toch wat netter zullen uitzien of ten minste wat minder vuil. In de poolstreken is het volstrekt niet practisch, het haar lang te dragen, want het ijs hecht zich aan de haren, en als men niet oppaste, zou de kin gauw een ijsmassa worden. Op den tweeden December waait er een storm uit het Zuidoosten zoo hevig, dat het onmogelijk zal wezen, ons een weg te banen over het bezwaarlijke terrein. Dus moeten we op beter weêr wachten, en toen tegen den middag de zon door de wolken dringt, komen kunstmatige horizon en sextant voor den dag. Resultaat van de waarneming 86.47 Z. B. De temperatuur is niet laag genoeg voor het bont en we besluiten het in dit kamp achter te laten. Pas zijn we op weg, of het begint Bladzijde 155heviger dan ooit te waaien; het zou dwaasheid wezen, in zulk een sneeuwjacht verder te gaan; we zouden telkens in een afgrond kunnen verzinken, en na nog slechts vier kilometer te hebben afgelegd, kampeeren we weer bij een temperatuur van 21 graden op een hoogte van 2850 meter. In den nacht slaat de wind naar het Noorden om, en de lucht wordt helder. Den volgenden dag nog spleten en doorschijnend, glad ijs. Zal dat dan nooit eindigen? Hier en daar verschijnen eenige sneeuwplekken, die spoedig in aantal toenemen en in uitgestrektheid, zoodat ze ten slotte een bedekking van den grond vormen. Terstond nemen we onze ski; het is dus afgeloopen met dien vermaledijden gletscher, en we zijn op het hoogste plateau. Onze vreugde is echter kort van duur.
Iets verder wijst een heuvel op het begin van nieuwe moeilijkheden. Ook helt het terrein naar het Zuiden; eer we de golving bereiken, die we waarnemen, moeten we door een kloof van séracs en gevaarlijke sneeuwhoogten. Dus opgepast! De sneeuwvlakte is alweer verdwenen, en het gladde ijs is teruggekeerd. Eerst gaat het snel over de helling, maar daar komt een ski van Wisting in een spleet, en het voertuig slaat om. Door Hassel geholpen, zet Wisting de slede overeind, en beide worden gephotografeerd door Bjaaland. Ik informeerde naar het gevaar en de diepte van de spleet. “Ze is als de andere; men kan den bodem niet zien!” Ik zeg dit maar, om aan te toonen, hoe men aan alles in het leven gewent. Daar zijn twee van mijn makkers rustig bezig aan den rand van een afgrond, die hen elk oogenblik kan verzwelgen. Ze denken niet aan het gevaar van instorting van het ijs, en toen ik hen later berispte om hun onvoorzichtigheid, zijn grappen het eenig antwoord dat ik krijg.
Twee onzer honden. Twee onzer honden. |
Van dit oogenblik af komen we op dat deel van den gletscher, dat we de Balzaal van den Duivel hebben genoemd. Die naam zegt genoeg. Aanvankelijk ziet het terrein er niet slecht uit. Wel is het glad, maar er zijn weinig spleten. Daarentegen veel rijen séracs. Plotseling breken de voorste honden van Hansen door het ijs en vallen in een spleet, waarin ze blijven hangen in hun leidsels. De voerman heeft ze algauw opgevischt. Het gat, waarin ze zijn gestort, vertoont op een meter ongeveer van boven een tweede ijsbrug, die er zeer stevig uitziet. Een val zou dus niet zoo erg zijn geweest, denken we; maar Bjaaland neemt op zich, ons het tegendeel te bewijzen.
Eenige oogenblikken later valt onze kameraad in een gat en doet de tweede ijsbrug onder zich instorten; hij zou verzwolgen zijn, als hij niet het geluk had gehad, zich vast te houden aan een touw, dat langs de slede hing. Ieder oogenblik zakken mannen en honden in zoo'n verraderlijke opening. Onder onze schreden klinkt het ijs hol, alsof het aan alle kanten ondermijnd was. De koetsiers sparen de zweep niet, om zoodra mogelijk uit deze gevaarlijke zône te komen, en weldra wordt de gletscher minder gevaarlijk en krijgen we uitmuntende sneeuw.
Op 4 December een sneeuwstorm, waarin men niets kan onderscheiden. Er vertoonen zich sastrugi, die zeer steile wanden hebben en we vallen telkens weer. De sleden worden maar met moeite in evenwicht gehouden op die sneeuwgolven; er heeft wel eens een schipbreuk plaats, maar het ongeluk is gauw verholpen. In die omstandigheden ontplooit Hansen, onze hoofdleider, een onvergelijkelijk meesterschap. De Eskimohonden gaan niet graag vlug voort, als ze niets voor zich uit kunnen zien, zooals nu het geval is; doch onze kameraad doet hen niet alleen flink aanstappen, maar weet ze ook in de gewenschte richting te houden. Ten spijt van die hindernissen en van het mistige weêr leggen we bij de veertig kilometers af. Hoogte van het kamp 3225 meter. We zijn dus nog weer hooger dan in het Slachtingskamp.
De 7de December was de derde dag van nevel. Zooals het spreekwoord zegt, men weet niet, hoe een dag zal zijn, eer hij ten einde is. Een paar uren zijn we onderweg, of de nevel wordt dunner, en spoedig omvat de blik een gebied van verscheiden kilometers. Na zooveel dagen in duisternis gesleten, zijn we haast verblind; men heeft denzelfden indruk als bij het zien van een schitterenden zonneschijn als men wakker wordt. Hoog aan den hemel hangen nog wolken, maar toch konden we om elf uur een waarneming doen, die een resultaat oplevert van 88.16, juist de breedte, die we hebben geschat. Als van hier tot aan de pool de atmosferische toestanden ons beletten, de zonnehoogte op te nemen, mogen we vertrouwen stellen in onze schattingen en onze eindpositie langs dien weg vaststellen.
Nu is er een spannend oogenblik voor ons gekomen. Binnen enkele uren zullen we de breedte passeeren, die de verste is, ooit in de Zuidpoolwereld bereikt. Om die gebeurtenis te vieren, heffen we de vlag aan een stok en als 88.23 er is, zal de nationale vlag ontplooid worden boven den maagdelijken grond. Ik ga machinaal voort, verdiept in ernstig gepeins en let zoo weinig op mijn omgeving, dat ik er niet op verdacht ben, toen ik op eens geroep hoor en luid hoerageschreeuw. Dadelijk snel ik toe, om de oorzaak van het rumoer te vernemen. Eerst toen was mijn droom voorbij. De karavaan heeft halt gehouden, en vóór de sleden wappert vroolijk de noorweegsche vlag in de helderheid van den witten horizon op 88.23 Z.B.! Wij hebben overschreden het verste punt, dat de mensch nog naar het Zuiden heeft bereikt. Een heftige ontroering grijpt mij aan, en ik schrei als een kind. Toen ik mij bij mijn kameraden heb gevoegd, druk ik hun hartelijk de hand. Onze gedachten gaan dan naar den energieken man, die twee-en-twintig-maanden geleden de britsche vlag Bladzijde 156plantte zoo dicht bij het doel, en uit den grond des harten brengen wij hulde aan Sir Ernest Shackleton. In de geschiedenis der antarctische ontdekkingen verzekeren de moed en de energie, ontwikkeld door dien dapperen onderzoeker, hem een plaats van den eersten rang. We leggen daarna nog drie of vier kilometer af, om ons kamp op te slaan op 88.25. Het weêr is beter, en het is nu bijna windstil. De thermometer wijst slechts achttien graden vorst, bepaald een zomertemperatuur.
Een sneeuwbrug.
Een sneeuwbrug.
Eer we het kamp opbreken op 8 December, richten we een dépôt op. De honden van Hansen, ofschoon vermagerd, zijn nog vol kracht; daarentegen geven die van Wisting en Bjaaland teekenen van zwakheid. Dus zullen we die sleden elk met 50 kilo beschuit verlichten en evenveel pemmikan. Die voorraden worden als gewoonlijk geborgen onder een hoogen hoop sneeuw. Om ze met zekerheid terug te kunnen vinden bij de daling zullen we vanaf dit bivak elke 3.7 kilometer cairns oprichten, en bovendien zullen we over een lijn rechts en links naar het Westen en het Oosten stukken van kisten neerzetten, die zwart geverfd zijn en op afstanden van honderd pas in het ijs zijn gestoken. Opdat het dépôt goed zichtbaar zal wezen uit de verte, waait er nog een zwarte lap stof boven.
Peilen van een spleet.
Peilen van een spleet.
Daarna is er op de sleden nog voor een maand levensmiddelen. Indien dus door een samenloop van omstandigheden wij het dépôt op de terugreis mochten missen, zouden we zonder voor den hongerdood te moeten vreezen, op dat van 86.21 kunnen wachten. De betrekkelijk zachte temperatuur van de laatste dagen is goed geweest voor onze wonden van de koude. De laatste zuidoosterstorm heeft ons bijzonder aangepakt, en Wisting, Hansen en ik hebben alle drie veel wonden op de linkerwang en zweren, die ons leelijk ontsieren en die eerst veel later genazen.
Op 9 December is het weer een heldere dag. Temperatuur 28 graden vorst. De ijsvlakte is volkomen vlak en effen. Op die oppervlakte zijn onze cairns uit de verte zichtbaar, hoewel ze niet hooger zijn dan één meter. Vanaf 88.25 is de sneeuw niet compact; ze is zeker gevallen bij rustig weêr. Dus is het moeilijk, er blokken uit te snijden. Tot op een diepte van twee meter kan men een stok er in steken, zonder tegenstand te vinden. In deze streek komen geen sastrugi voor. Het doel is niet ver; we rekenen er den 14den aan te komen. Op 88.25 vertoont de hoogvlakte weer een helling naar het Zuiden. We zijn dus het hoogste punt voorbij. De waargenomen breedte en de geschatte komen op twee kilometer na met elkander overeen. Op 13 December is de op den middag waargenomen breedte 89.37 en de geschatte is 39.38.5. We leggen nog 14.8 kilometer af en slaan dan de tent op. Geschatte breedte van het kamp 89.45. In den namiddag hevige sneeuwbuien uit het Zuidoosten. Dien avond is ieder vroolijk en Bladzijde 158gelukkig. Er heerscht in de tent een feeststemming. Er gaat inderdaad iets bijzonders gebeuren. Opnieuw wordt de vlag voor den dag gehaald en aan den stok bevestigd, gereed om te worden ontplooid. Gedurende den nacht word ik herhaaldelijk wakker, vol ongeduld en angst; het lijkt op het gevoel van een kind, dat op Kerstmis de geschenken verwacht.
De noorsche vlag, wapperend aan de Zuidpool. De noorsche vlag, wapperend aan de Zuidpool. |
Het is prachtig weêr op 14 December. Het ontbijt wordt haastig genuttigd; de toebereidselen voor het vertrek loopen ook vlug van stapel. Iedereen heeft haast om ter plaatse te komen. We trekken in de gewone volgorde. Een verkenner, Hansen, Wisting, Bjaaland en een man in de achterhoede. Tegen tien uur in den morgen komt er een lichte nevel op uit het Zuidoosten, en de lucht betrekt. Bij gevolg is het onmogelijk, op den middag waarnemingen te doen. De geschatte breedte is op dat oogenblik 89.53 Z.B. In een vloek en een zucht zullen we het restje afleggen. Om drie uur staat de karavaan stil. De tijdwijzers wijzen uit, dat er sedert de middagrust juist zeven mijlen zijn afgelegd, 12950 meter. We hebben dus het doel bereikt. Onze onderneming is volbracht!
Ik kan niet zeggen, dat ik geslaagd ben in het vervullen van de zending, die ik mij gesteld had in dit leven. Sedert mijn kindsheid is de Noordpool voortdurend het onderwerp van mijn droomen geweest, en het is de Zuidpool, die ik verover ...
Dadelijk nadat we halt hebben gehouden, wenschen we elkander geluk, en daarna gaan we over tot een ontroerende plechtigheid. De nationale vlag wordt ontplooid; tegenover het embleem van het vaderland grijpt een gevoel van trots ons aan, en tegelijkertijd vliegen onze gedachte naar het beminde land, naar dat ruwe land Noorwegen, dat we zoo lief hebben. In den moeilijken strijd, dien we te zamen hebben gestreden, hebben alle kameraden gestreden met gelijke energie en hebben hun leven gewaagd met dezelfde toewijding; na de bezwaren te hebben gedeeld, moeten allen nu deel hebben aan de eer. Dus zal de vlag worden geplant niet door een enkele, maar door ons heele troepje te zamen. Door die manifestatie wil ik te kennen geven mijn erkentelijkheid aan mijn medewerkers. Alle vijf grijpen we den steel en heffen de vlag op en met een enkelen slag steken we hem in het ijs. “Geliefde vlag, zinnebeeld van het vereerde vaderland”, riep ik uit, “wij planten u aan de Zuidpool van de Aarde, en deze vlakte om ons heen, we geven haar den naam van Plateau koning Haakon VII, ter eere van onzen geëerbiedigden souverein!”
We hebben intusschen niet de pretensie, het mathematische punt te hebben getroffen, waar de as van de aarde doorheen gaat. In het weder en met de instrumenten waarover wij beschikken, is het ons onmogelijk, de preciese ligging te bepalen van die as. We zijn er een paar kilometer links of rechts van, naar voren of naar achteren; maar dat is van geen beteekenis. Maar om elke strijdvraag dienaangaande af te snijden, stellen we ons voor, rondom het kamp een omtrek van 18 kilometer af te leggen. Daar we op den middag geen zonshoogte hebben kunnen nemen, doen we een waarneming te middernacht. Resultaat 89.56. Daarnaar gerekend, zouden wij, om er zeker van te wezen, dat we om de Pool zijn heengegaan, rondom het kamp een cirkel moeten beschrijven van niet 18, maar 20 kilometer straal. Daar ons de tijd ontbrak, om zoo'n grooten afstand te gaan, wordt het besluit genomen, dat een man tot 20 kilometer voort zal gaan, en dat twee anderen tot denzelfden afstand zich zullen begeven in een richting, loodrecht staande op de richting, door den eersten gevolgd. Voor die zending wijs ik Wisting, Bjaaland en Hassel aan.
Toen de waarneming afgeloopen is, maken we een kop chocolade gereed. Terwijl we van het onthaal smullen, bieden mijn mannen mij aan, terstond te vertrekken. Op dien dag hebben ze al een étappe van 30 kilometers afgelegd; een nieuwe marsch van 40 kilometers schrikt hen niet af. Onmiddellijk maken ze hun toebereidselen voor het vertrek. Ieder van hen neemt een aanteekening mee met de aanwijzing van ons kamp in een waterdicht pakje en een groote vlag van donkere stof aan een stok van 3.60 meter. Ze zullen de vlag en het document achterlaten op het verste punt van hun marsch. Het is een gevaarlijke onderneming. De kompassen van de sleden zijn te groot, om te worden meegenomen; dus zullen de verkenners op de zon moeten afgaan; zoolang die zichtbaar is, is er geen gevaar; maar in dit land zijn de weêrsveranderingen zoo snel en zoo bedriegelijk. Het zou ook niet helpen, te vertrouwen op de sporen, door de ski achtergelaten, om den weg terug te vinden. Laat er maar wat wind komen, en in enkele oogenblikken zijn ze verwaaid en uitgewischt. Mijn drie kameraden hebben reeds te veel ervaring, dan dat ze zich geen rekenschap zouden geven van het gevaar van hun zending; toch geven ze blijk van niet de minste vrees en zijn even kalm alsof ze een wandeling gingen ondernemen.
Om half drie in den morgen vertrekken ze. Tijdens hun afwezigheid, nemen Hansen en ik ieder uur de zonshoogte op. Tegen tien uur in den morgen zijn ze terug, na hun zending te hebben volbracht. Onze nieuwe waarnemingen plaatsen ons op 89.54.30. Ik besluit dus, nog tien kilometer verder te gaan en daar een nieuwe reeks waarnemingen te doen. In den namiddag gaan we over tot het opmaken van den inventaris van de voorraden. We hebben nog levensmiddelen voor achttien dagen. De slede van Bjaaland wordt hier achtergelaten en zijn honden worden verdeeld over de spannen van Hansen en Wisting. Ook laten we in dit kamp ledige kisten achter; op een ervan schrijf ik, dat het uiterste punt van onzen tocht is gelegen tien kilometer verder naar het Noordwesten.
Den 16den December zijn we vroeg bij de hand en vertrekken dadelijk. Bjaaland loopt als verkenner vooraan aan de spits van de karavaan. Achter hem gaat Hassel; dan volgen de beide sleden van Hansen en Wisting. Ik vorm de achterhoede, om gemakkelijker te kunnen controleeren, in welke richting we gaan en ervoor te zorgen, dat de karavaan zoo recht mogelijk in de richting van den meridiaan vordert. Om elf uur in den morgen zijn de tien kilometers afgelegd. Terwijl enkelen de tent opslaan, maken de anderen de toebereidselen voor de opneming. Een platform van sneeuw, die stijf wordt aangestampt, Bladzijde 159wordt opgericht, om er den kunstmatigen horizon op te plaatsen en een andere, minder hoog, om den sextant neer te zetten. Om half twaalf nemen we de eerste zonshoogte. Daarna verdeelen we ons in twee groepen, Hansen en ik vormen de eerste, Hassel en Wisting de tweede. Om beurten nemen die groepen zes uur achtereen waar.
Het is prachtig weêr. Nu en dan komt een licht wolkje opzetten, zonder echter de zon te omsluieren. Ondanks dat bezwaar is het ons mogelijk, alle uren gedurende het geheele etmaal waarnemingen te doen. We maken gebruik van den gemiddelden tijd van Framheim. Den 17den op den middag zijn de astronomische waarnemingen geëindigd. Het is zeker, dat we ons niet op de mathematische pool bevinden, maar het verschil kan slechts onbeteekenend wezen, en bovendien kunnen wij met de instrumenten, waarover wij beschikken, geen beter resultaat krijgen. Dan gaan we eten, en dan spreekt Bjaaland een zeer goede rede uit en biedt ons vervolgens sigaren aan. Sigaren aan de Pool, welk een weelde! Vervolgens biedt mijn metgezel mij een gevulden koker aan, dien hij mij verzoekt aan te nemen ter herinnering aan dezen gedenkwaardigen dag. Die attentie treft mij diep en van ganscher harte bedank ik Bjaaland.
Na afloop van het diner slaan we het kleine, zijden tentje op, dat door onzen knappen zeilmaker is vervaardigd op de reis van Madera naar de Groote Barrière. Daar het donker van kleur is, kan men het uit groote verte onderscheiden te midden van de onmetelijke sneeuwvelden. Aan den middenstok maken wij een vlaggestok vast van vier meter met een noorsche vlag en daaronder een plank, waarop het woord “Fram” staat gegraveerd. Er binnenin leg ik in een zak een brief neer aan Zijne Majesteit, den koning van Noorwegen, met een kort verhaal van onze expeditie en een anderen brief aan commandant Scott, die naar alle waarschijnlijkheid de volgende bezoeker van de Pool zal wezen. We laten een sextant achter, een kunsthorizon en een paar kleedingstukken. Op een plankje, bevestigd aan den stok van de tent, schrijven wij dan onze namen. Toen daarna alles goed was gesloten, brengen wij onzen groet aan Polheim, het Huis van de Pool, zooals we het tentje noemen, en we ontblooten onze hoofden voor dit zinnebeeld van het vaderland. Toen vlug aan het laden van de sleden en op weg naar huis!
De weg is uitstekend en dus komen we gauw vooruit. De honden schijnen te begrijpen, dat het nu teruggaat. Een lauwe wind, bijna een zomerkoelte; temperatuur maar 19 graden onder nul. Spoedig zijn we genaderd tot het laatste kamp, waar een slede is achtergelaten. Na een kort oponthoud vertrekken we weer. Onze sporen zijn bijna verdwenen; maar onze cairns zijn er, om ons den weg te doen vinden. Al uit de verte bemerkt Bjaaland ze, ofschoon ze niet hooger zijn dan een meter. Die bergjes zijn goed zichtbaar op de effen vlakte; als de zon er op schijnt, schitteren ze als electrische lampen, en als ze in de schaduw blijven, gaan ze er als rotsen uitzien. In het vervolg gaan we in den nacht trekken. Daarmee bereiken we verschillende voordeelen. Vooreerst zullen we dan de zon achter ons hebben en dus minder gevaar van sneeuwblindheid loopen; en in de tweede plaats zullen we de warme uren van het etmaal in de tent zijn en dus onze kleêren kunnen drogen.
Het is een heerlijk gevoel, de zon in den rug te hebben, en daar de wind ook bijna aanhoudend uit die richting, het Zuiden, blaast, zijn onze gewonde aangezichten er nu niet langer aan blootgesteld. Daar we verlangen naar de Barrière, omdat hier op de hoogten de ademhaling toch altijd wat beklemd is, wordt er spoed gemaakt. De étappes zijn voortaan van 28 kilometers. Alleen de vrees, teveel van de honden te vergen, houdt ons van nog grooter snelheid terug. Die vrees wordt niet gerechtvaardigd, want in slechts vijf uren en zonder inspanning leggen de spannen den bepaalden afstand af. Den 19den December dooden we Lasse, mijn lievelingshond. Hij is totaal uitgeput. Zijn stoffelijk overblijfsel, verdeeld in vijftien porties, is een tractatie voor de overlevenden. Die maaltijden van versch vleesch nu en dan hebben er veel toe bijgedragen, het succes van onze onderneming te verzekeren. Na die extra's krijgen de honden nieuwe kracht en trekken veel beter.
Op 20 December is het zeer guur weêr met zuidoostenwind en nevel. Daar we het spoor verloren hebben, loopen we op het kompas gedurende enkele uren. Zooals naar gewoonte klaart de lucht plotseling op, en weer ligt de vlakte vóór ons. De warmte noodzaakt ons, een deel van onze kleederen af te leggen, en toch blijven we transpireeren. We vinden onze cairns terug, die de een na den ander aan den horizon opdagen. Snel naderen we nu het dépôt van 88.25, waar het terrein geleidelijk naar het Noorden stijgt. In deze laatste dagen is onze eetlust werkelijk verontrustend geworden; de skiloopers vooral zijn bepaald vraatzuchtig; ze zouden steenen eten. De voerlieden zijn niet zoo uitgehongerd, hetgeen waarschijnlijk daarvan komt, dat ze, daar ze onder den marsch op hun sleden kunnen leunen, zich minder inspannen dan de skiloopers. Goddank, vergunt de overvloed van levensmiddelen een vermeerdering van de porties, als er al teveel honger in het land is. Vanaf het vertrek van de Pool krijgt ieder man een grooter rantsoen pemmikan en door dien maatregel bedaart langzamerhand die woeste eetlust.
De gang van zaken is nu deze. Om zes uur in den avond réveil; om acht uur in den morgen zijn de 28 kilometers van de étappe achter den rug. We slaan dan de tent op en maken het maal gereed, en dan gaan we rusten gedurende twaalf of soms meer uren. Het Kerstfeest nadert. We zullen het niet luisterrijk kunnen vieren; maar toch zullen we dien dag ons alle weelde veroorloven, waarover we beschikken. Dus moeten we aan het dépôt aankomen den 24sten, om ons dien dag op havermout te kunnen tracteeren. Den dag ervoor dooden we Svartflekken; we treuren niet om hem, want die hond is altijd een deugniet geweest, en in mijn dagboek houd ik deze lijkrede: “Van avond Svartflekken afgemaakt. Hij weigerde te werken, hoewel hij niet ziek scheen; het was een schurk, en als hij een mensch was geweest, zou hij in het bagno terecht zijn gekomen. Betrekkelijk was hij vet, en zijn overschot is een tractatie voor zijn kameraden.”
Daar is de groote dag. Het is buiig weer, nu eens bedekte lucht, dan weer helder. Den vorigen dag zijn Bladzijde 160we om acht uur in den avond vertrokken en bereiken het dépôt te middernacht. De lucht is helder en de temperatuur betrekkelijk hoog. We hebben den heelen dag niets te doen en kunnen Kerstmis vieren, en niemand in Noorwegen kan met meer smaak zijn Kerstmaal hebben gegeten dan wij op het hooge bergland in de Antarctische Zee. Daarna verspreidt een van de sigaren van Bjaaland een feestelijke atmosfeer in de tent. We mogen ons dubbel verheugen, want we hebben vandaag den top van het Poolplateau bereikt, en in twee of drie dagen begint de daling naar de Barrière.
Den 26sten passeeren we de 88ste parallel met flinke snelheid. De gletscher is volkomen effen door de flinke bestraling door de zon, waaraan hij in den laatsten tijd is blootgesteld. Nu komt ook de groote noordwest-zuidoost loopende bergketen voor den dag en door de helderheid van de atmosfeer kunnen we nu constateeren, dat ze zich veel verder naar het Zuiden uitstrekt, dan wij eerst hebben gemeend. Zoo ver het oog reikt, verrijst een wereld van toppen, en naar het uitzien van de lucht te oordeelen, loopt ze nog ver in dezelfde richting voort. Die keten loopt denkelijk dwars over het antarctisch continent.
Aan hoeveel optische illusies is men hier blootgesteld! Daar hebben we weer een bewijs van gehad. Bij het heengaan hadden we op de 87ste parallel in volkomen helder weêr de bergen uit het gezicht verloren, en nu zien we ze dichte massa's vormen nog een graad zuidelijker. We herkenden pas de Thorvald Nilsenketen toen de Helmer Hansen verscheen.
Den 28sten December begon de daling, die we enkel bespeurden aan onze grootere snelheid, want voor het oog is ze niet waar te nemen. Wisting heeft een zeil op zijn slede aangebracht en kan nu Hansen bijblijven. Als iemand ons was tegengekomen, zou hij moeilijk kunnen gelooven, dat wij al zeventig dagen onderweg waren, zoo vlug vorderen we. We hebben voortdurend den wind in den rug, en de zon warmt ons daar. De zweepen zijn overbodig geworden; de honden, die sterk zijn als ooit, trekken, zonder te moeten worden aangemoedigd. De skilooper in de voorhoede moet voortmaken, dat het eerste span hem niet inhaalt. De tweede slede met volle zeilen volgt dicht op de eerste, en achteraan hebben Hassel en ik alle moeite om te volgen, maar gelukkig kunnen we heele einden ons maar laten glijden, steunend op onze stokken.
Wij brengen onzen eerbiedigen groet aan Polheim, 't huis aan de Zuidpool.
Wij brengen onzen eerbiedigen groet aan Polheim, 't huis aan de Zuidpool.
Den 29sten neemt de helling toe tot groote vreugde van de skiloopers, en de voerlui glijden ook, leunend op hun sleden en bereiken zoo een enorme snelheid. Maar toen het gebied van de sneeuwgolven, de sastrugi, kwam, werd het moeilijker. Toch gaat alles goed, en op 1 Januari bereiken we den Duivelsgletscher met zijn vele séracs en hooge ijsgolven; maar dezen keer gaat het veel gemakkelijker dan in het heengaan, want door een gelukkig toeval zijn we erover gekomen op een gemakkelijker plaats en op 2 Januari zijn we veilig en wel voorbij de lastige hoogten op een mooie vlakte. Daar is ook de berg Helmer Hansen! Vlug gaat het rechtuit naar het Slachtingskamp; we hebben nog genoeg levensmiddelen, om er te komen. Bladzijde 161
De Walvischbaai vanaf de Groote Barrière.
De Walvischbaai vanaf de Groote Barrière.