Tusschen 84 en 86 graden Z.B.—Aan den voet van de bergen, die de nadering tot de Pool afsluiten.—Begin van de beklimming.—Stijgingen en dalingen.—De antarctische Alpen.—Wij stijgen tot 2400, daarna tot 3000 meter.
Het was op 12 November 1911, dat wij den 84sten graad Z. B. bereikten. Dien dag ontdekken we naar het Zuiden een bergland, dat zich bij Victorialand schijnt aan te sluiten. In de “cache” op 84 graden plaatsen we, als in de overige, vijf dagen levensmiddelen voor vijf man en twaalf honden, en bovendien 17 liter petroleum. Elk dépôt heeft een hoeveelheid lucifers, van welk eerst noodig artikel we een enormen voorraad bezitten.
Altijd blijft de Barrière nog even vlak, en de weg vast en stevig. Het is volkomen overbodig, de honden een dag te laten uitrusten na elken graad, op het Zuiden gewonnen; geen van hen toont eenige vermoeidheid; integendeel is de troep flink en sterk. Ze kijken ook met belangstelling naar het land, het Frithiof-Nansengebergte, dat er donkerblauw uitziet en hen schijnt aan te trekken. Hansen heeft dan ook heel wat moeite, om zijn leerlingen in de goede richting te houden.
Den 13den gingen we in de richting van de golf, waar de bergen verrezen. Een étappe van 37 kilometer in dichten nevel! Wat een teleurstelling, langs onbekend land te gaan, zonder er iets van te kunnen onderscheiden! De eentonigheid van ons bestaan op den gletscher wordt verbroken door een incident. We hooren als een salvo, door voetvolk afgeschoten. Dat geluid is blijkbaar het gevolg van een beweging van het ijs en naar alle waarschijnlijkheid, is het gekomen door de drukking der kleine gletschers van de bergen tegen de Barrière. In ieder geval vinden wij daar dichtbij een zeer groot aantal spleten, die pas gevormd lijken.
De breedte van 84.40 bereiken we den 14den, en we vorderen snel op den weg naar het land. De oostelijke keten schijnt te dalen naar het Noordoosten. Het punt van aanval, dat we al lang ons voor oogen hebben gesteld, ligt wat westelijk van de lijn Noord—Zuid, en dus zullen we slechts een kleinen omweg behoeven te maken. De golf in het Zuiden lijkt zeer lastig en geaccidenteerd.
Het terrein begint er anders uit te zien. De gletscher wordt hooger en vormt al hooger golvingen, naarmate men het land nadert en in de holten van die verheffingen is het ijs zeer verbrokkeld. Er zijn daar groote spleten vol sneeuw; zonder die omstandigheid zouden we er onmogelijk over kunnen komen. In den avond halen we den 85sten graad en kampeeren op den top van een ijsheuvel. Het vrij breede dal, dat we morgen door moeten, vertoont een sterke helling. Naar het Westen, dat is in de richting, die het dichtst is bij het in de buurt zijnde land, is een verheffing op den gletscher zoo hoog, dat men aan die zijde het panorama in het geheel niet kan overzien.
Na een dépôt op den 85sten graad te hebben aangelegd, vertrekken we den volgenden morgen. De golf van ijs, die we hebben te beklimmen, is werkelijk reuzengroot, en de beklimming in de volle zon is ver van aangenaam. Naar de aanwijzingen van den aneroïdebarometer is de hoogte intusschen niet meer dan honderd meter. Verderop wordt de Barrière vlak en nog verder ziet men weer strepen van spleten. Blijkbaar zal het landen niet gemakkelijk wezen, want, aan alle kanten door bergen ingesloten, Bladzijde 146is de Barrière daar zeer verbrokkeld. Gelukkig zijn de spleten, die we ontmoeten, alle met sneeuw gevuld en bieden dus geen bezwaar. Daarna snelle daling, waarop een stijging volgt. De overgang over de nieuwe hoogte gaat gemakkelijk; maar de stijging is weer zeer lastig. Wat zullen we daarboven te zien krijgen? In mijn nieuwsgierigheid verhaast ik zooveel mogelijk mijn schreden. Daar is eindelijk de top. Wat een geluk! Geen enkele spleet, geen ijsheuvel! Naar alle waarschijnlijkheid rust dit deel van den gletscher reeds op land. De breede spleten, die we lager hebben gezien, zijn waarschijnlijk de grens tusschen de Barrière en het ijs op den vasten grond. De hypsometer geeft een hoogte van 300 meter aan.
We zijn dus nu op het punt, de bestijging te beginnen van de bergen, en dadelijk maken we onze laatste toebereidselen voor die groote onderneming. Hoewel het nog vroeg is, wordt het kamp opgeslagen, en er is werk genoeg tot den volgenden morgen. Wij moeten eerst de levensmiddelen nazien, om alleen het volstrekt onmisbare mee te nemen. Zoodra de tent is neergezet, wordt de plaats bepaald en dan wordt den honden hun portie gegeven. Na een lichten maaltijd openen we den inventaris. Hier zijn we op een der beslissende oogenblikken van de reis. Alles moet met zorg worden berekend, en alle mogelijkheden moeten onder de oogen worden gezien. Als in ernstige omstandigheden houden we raad, en ieder moet zijn meening zeggen. Van hier tot de Pool heen en terug is de afstand 1100 kilometer. Met het oog op de bezwaren van de beklimming en de toenemende verzwakking van de honden wordt met algemeene stemmen de duur van den tocht op zestig dagen geschat. Bij gevolg zullen we voor twee maanden levensmiddelen mee moeten nemen en zullen de rest in het dépôt achterlaten, dus proviand voor een maand. Naar onze ervaring te oordeelen, zal het gaan met twaalf honden bij het naar beneden gaan van het plateau. Thans hebben we nog 42; we zullen die allen gebruiken voor de bestijging van de hoogvlakte; maar als we eenmaal boven zijn, zullen we 24 opofferen en met 18 en drie sleden onzen weg vervolgen. Van die 18 zullen zes dienen, om de twaalf overige te voeden. Naarmate de spannen verminderen, zullen de lasten al lichter worden door het gebruiken van de levensmiddelen, zoodat als de troep tot twaalf honden zal zijn teruggebracht, twee sleden voldoende zullen wezen.
Na een lange discussie, waarin ieder zijn meening zegt, begint het pakken. Gelukkig is het mooi weer; anders zou dat nazien van de levensmiddelen niet prettig zijn. De verschillende pakken van onze voedingsmiddelen zijn alle van hetzelfde gewicht, zoodat als men ze telt, men ook de zwaarte van den gezamenlijken last weet. Zoo is het pemmikan verdeeld in porties van 500 gram; de melk in poedervorm in zakken van 300 gram. De chocolade is als gewoonlijk verdeeld in tabletten, waarvan we het gewicht kennen; al onze beschuiten zijn ook naar hetzelfde model gemaakt en wegen hetzelfde aantal grammen. We nemen alleen die vier voedingsmiddelen mee. De confituren, de geconserveerde vruchten, de kaas, al die lekkernijen zijn op Framheim achtergelaten. De eenige weelde, die we ons veroorloven, is ons bont, dat we tot hier toe niet noodig hebben gehad. Maar is dat wel een weelde? Eenmaal op de bergen, zullen we het misschien noodig hebben! Shackleton heeft immers veertig graden vorst gehad op 88 graden Z.B. In geval van een dergelijke kou zal het bont het ons mogelijk maken, het een heelen tijd uit te houden. Andere kleedingstukken nemen we maar weinig mee. Hier gaan we nieuwe vesten, hemden en broeken aantrekken. Al ons oud ondergoed zal in de open lucht blijven hangen, tot we terugkeeren. Die krachtige ventilatie gedurende twee maanden zal de bleek vervangen. Toen de toebereidselen klaar waren, gingen we den weg van morgen verkennen.
We richten ons naar het vooruitspringend deel van het gebergte, dat het dichtst bij ons kamp is, den berg Betty, een top van 300 meter, zoowat drie kilometer verwijderd. Daar voorbij is het terrein betrekkelijk steil, maar zeer vlak, en de weg is heel goed. Dank zij die gunstige omstandigheden, bereiken we gauw een hoogte van 360 meter, waar een kleine vlakte op volgt. Verderop volgt weer een heuvel, gelijk aan den eersten, daarna een lange, vlakke daling, die uitkomt aan kleine gletschers. Daar staken we de verkenning. Door dit heele bergland zal het niet moeilijk zijn, onzen weg te gaan. Het punt, waar we omkeeren, ligt op ongeveer 9 kilometers van het kamp en ter hoogte van 600 meter.
Het dalen ging allergemakkelijkst, en van de beide laatste hellingen vóór de Barrière ging het ventre à terre! Eer we naar huis gaan, maken Bjaaland en ik nog een omweg naar den Bettyberg. Sedert ons vertrek uit Madera, dus sinds veertien maanden, hebben we niet anders dan sneeuw en ijs onder onze voeten gehad, en wij willen wel eens den vasten grond drukken.
De berg Betty verheft zijn top onmiddellijk boven de Barrière en is met veel losse steenen bedekt. Na eenige stalen van de rotsen te hebben genomen, dalen we en voegen ons bij de kameraden. In het kamp vertoon ik mijn steenen, maar mijn geologische specimina van het antarctisch continent wekken geen belangstelling bij mijn metgezellen. “God vergeve mij,” hoor ik zelfs op minachtenden toon zeggen, “steenen hebben we genoeg in Noorwegen!”
Op den 17den November beginnen we de bestijging van de bergen, die de nadering van de Pool beschermen. Om voor alle eventualiteiten gedekt te wezen, laat ik in het dépôt een briefje achter, waarin ik onzen weg beschrijf, dien we ons voorstellen te volgen, en de levensmiddelen, die we bij ons hebben. Het is prachtig weêr en de weg uitstekend. De honden overtreffen onze verwachting en nemen zonder inspanning de vrij steile hellingen van het begin. Geen hindernis kan, naar het lijkt, hen tegenhouden. Binnen zeer korten tijd komen de spannen op het punt, dat wij gisteren hebben bereikt, en dat het eind scheen te zullen wezen van de eerste étappe. Op de kleine, steile gletschers, die hoogerop gelegen zijn, wordt het herhaaldelijk noodig, de spannen te verdubbelen en de sleden twee aan twee te doen voortgaan. Die gletschers lijken zeer oud en schijnen in het geheel niet meer te werken. Men ziet er geen enkele spleet, die pas is ontstaan, en die er zijn, hebben afgeronde randen en zijn bijna vol sneeuw. Bladzijde 147Om te voorkomen, dat we in die gaten vallen bij het dalen, bouwen we hoopen, en als men dan tusschen die pyramiden zorgt te blijven, is men zeker, op vasten grond te wezen. De zon schijnt zoo krachtig en het is zoo warm, dat we in onze hemdsmouwen loopen.
Wij trekken aan den voet van toppen van 900 tot 1200 meter. De sneeuw op een van die toppen is donkerrood. Deze eerste étappe in het bergland voert ons tot een hoogte van 600 meter na het afleggen van 18.5 kilometer. Het kamp wordt opgeslagen op een klein ijsveld tusschen groote spleten. Na het oprichten van de tent gaan er twee groepen uit op verkenning van het terrein vóór ons. Wisting en Hanaen bestijgen verder den gletscher, die zich snel verheft tot 1200 meter en dan in het Zuidwesten tusschen twee toppen verdwijnt. Bjaaland vertrekt in een andere richting, omdat hij zeker den weg, door de anderen gekozen, te gemakkelijk vindt, en bestijgt een rotsachtig gedeelte. In dien tusschentijd houden Hassel en ik ons met huishoudelijke dingen bezig. Al gauw is Bjaaland terug, en zegt dat hij daar een zeer goeden weg voor de daling heeft gevonden. Als hij even mooi is als die, welken hij bij het stijgen heeft gevolgd, geeft dat te denken. Een weinig later komen de anderen terug; natuurlijk komen hun inlichtingen niet overeen met die van Bjaaland; elke groep prijst haar eigen weg en breekt dien van de anderen af; maar op één punt zijn allen het eens, namelijk dat na deze stijging wij zullen genoodzaakt wezen, af te dalen naar een reusachtigen gletscher, die zich beneden het kamp uitstrekt in oostwestelijke richting. Daar het gesprek nog lang niet uit is, ga ik vast slapen.
Een kamp op het ijsplateau.
Een kamp op het ijsplateau.
De vóór ons liggende gletscher is zeer steil; over een korten afstand rijst hij minstens 600 meter. Na rijpelijk te hebben nagedacht, zullen we de bestijging ondernemen, zonder onze spannen te verdubbelen. De honden hebben zulk een kracht aan den dag gelegd, dat ze, naar alle waarschijnlijkheid, deze nieuwe heldendaad wel zullen kunnen volvoeren. Ofschoon ze langzaam vorderen, komen ze toch vooruit. Als ze van plan schijnen, stil te staan, is er maar een aanmoedigend woord of een klappen met de zweep noodig, om ze weer aan den gang te helpen. Zoo komen we aan een pas. Boven gekomen, rusten de honden uit, terwijl wij het panorama beschouwen. Voorbij de bres breidt zich een kleine vlakte uit van maar eenige meters boven een steile helling, die in een dal uitkomt. Recht vóór ons vlak in het Zuiden verheffen zich de reusachtige Frithiof-Nansenketen en wat verder de Don Pedro Christophersentop, beide berglanden gescheiden door een machtigen gletscher, die zich in terrassen verheft. Hij is geweldig verbrokkeld; maar het zal mogelijk zijn, tusschen de spleten door te gaan. Dat dal zal ons verder brengen; maar het zal ons niet naar het doel voeren. Tusschen de eerste en de tweede verdieping wordt de gletscher ontoegankelijk door een hindernis. Daar plaatsen wij een grooten cairn en nemen de voornaamste bergen op, die we kunnen zien. Eer we de daling ondernemen, keer ik naar den pas terug, om een laatsten blik op de Barrière te werpen. De keten, die wij hebben ontdekt en die die onmetelijke ijsvlakte afsluit, daalt naar het Oost-Noordoosten, om in het Noordoosten te verdwijnen in de nabijheid van den 84sten breedtegraad. Het aanzien van de lucht doet denken, dat het gebergte zich nog verder uitstrekt dan die parallel.
De kleine vlakte over den pas ligt ter hoogte van 1200 meter. De helling is steil. Op zulk een hellend terrein is met beladen sleden de grootste voorzichtigheid noodig; als de sleden omsloegen, zouden de honden gedood of gewond kunnen worden, en hun geleiders ook, terwijl de sleden groot gevaar zouden loopen van ernstige schade. Bij elke daling van dezen aard remmen we met touwen, van punten voorzien, die om de slede-ijzers worden geslagen. Die eerste helling brengt ons in een breed dal, 250 meter lager; daarna een nieuwe stijging over twee zeer steile gletschers. De bestijging van den tweeden is de moeilijkste van de heele reis geweest. Om daarmee klaar te komen, wordt het noodig, de spannen te verdubbelen. We komen daardoor zeer langzaam vooruit, en eerst na veel inspanning komen we op de hoogte van die helling, die niet minder dan 360 meter hoog is. Daar bevinden we ons op een hoogte van 1320 meter op een kleine vlakte. Na de honden te hebben laten uitblazen, weer op weg!
Tot nu toe hebben de meest nabijzijnde bergen ons het terrein, dat vóór ons ligt, verborgen. Naarmate we vorderen, onderscheiden we beter den weg, dien we zullen volgen. Hij bestaat uit een enormen gletscher, die zich bij de Groote Barrière aansluit Bladzijde 148en tusschen de Frithiof-Nansenketen en die van Don Pedro Christophersen doorgaat. Over die grootsche ijsvlakte, die we den naam geven van Axel Heiberg, hopen we het bovenste plateau te bereiken. Om dien gletscher te bereiken, moeten we weer dalen. Vanaf het punt, waar we ons bevinden, lijken de kleine ijsvelden, die we zullen moeten volgen, vol spleten, en dus gaan we, voordat we ons op dat terrein wagen, het eerst eens verkennen. Na grondig onderzoek blijkt het wel te passeeren met alle voorzorgsmaatregelen en met krachtig remmen.
In den namiddag en na een paar tuimelingen, die geen ernstige gevolgen hadden, bereiken we den Axel Heiberg. Door zijn dal willen we gaan tot de reeks ijstorens, die daar zijn opgestuwd bij de passage van den gletscher tusschen de beide ketens. Voor ons een brok werk, dat uiterst moeilijk is, veel bezwaarlijker, dan we hadden gedacht. Vooreerst is de afstand driemaal zoo groot, dan hij leek; verder is de sneeuw zoo week, dat de honden zich haast niet kunnen bewegen. Maar hoe het zij, we vorderen toch.
Een van de kampen op de Barrière.
Een van de kampen op de Barrière.
De hellingen van het dal, dat door den Axel Heiberg is gevuld, zijn bedekt met gletschers, die afhangen en zich bij den hoofdgletscher aansluiten. Toen de avond daar was, kampeeren we aan het punt van samenkomst van een van die ondergeschikte gletschers aan den voet van den Don Pedro Christophersen. De helling van den top, waaronder we ons hebben gevestigd, is slechts een chaos van ijstongen, en daarentegen is de top kaal. Ertegenover verheft zich de Frithiof Nansen. Zijn zuidelijke helling is niet zoo vrij van ijs als de oostzijde, die naar de Barrière is gekeerd. Van die hangende gletschers storten onophoudelijk lawinen naar beneden in den vorm van losse sneeuw; ze gelijken op het schuim van een waterval, die het water in stof doet opvliegen. Rondom de tent openen zich talrijke spleten; als alle, die we te voren hebben ontmoet, schijnen ze zeer oud te wezen en half gevuld. De sneeuw is zoo week, dat de stok van de tent erin dringt als in boter. Ofschoon de thermometer vijftien graden vorst aanwijst, brandt de zon letterlijk; een echt zomergevoel!
Den volgenden dag hadden we het moeilijk. Het eind gletscher, dat we hebben te passeereen, al is het kort, is buitengewoon steil en vol spleten. Het blijkt weer onmogelijk, alle sleden tegelijk te laten voortgaan. De warmte is zoo groot, dat men zich niet kan voorstellen, tusschen den 85sten en 86sten breedtegraad te wezen. Ofschoon we licht gekleed zijn, zweeten we heftig. Hoewel we snel stijgen, gevoelen we geen hoofdpijn, noch eenige malaise. Maar dat zal nog wel komen. De beschrijving van het lijden, door de expeditie Shackleton ondervonden, op de hooge toppen, staat ons helder voor den geest. Zeer spoedig betrekkelijk komen we op het plateau. Daar worden we opgehouden. Ingesloten tusschen de beide ketens, is de gletscher over zijn geheele breedte verbrokkeld, en over een groote uitgestrektheid. Aan den kant van den Frithiof Nansen is de weg ook afgesloten. Daar verheft de rots zich steil en aan haar voet vormt de gletscher den gruwelijksten chaos, dien men zich kan denken. Onze eenige kans is, den overgang te probeeren aan den kant van den Bladzijde 150Don Pedro Christophersen. Langs die keten schijnt het ijs zich aan te sluiten bij een besneeuwde helling met een betrekkelijk effen oppervlakte. In die richting zullen we, naar we vermoeden, den val van séracs kunnen vermijden, die ons den doorgang belet. Na een kort oponthoud gaan we weer op weg.
Op weg naar de Pool. Aan het einde van een étappe.
Op weg naar de Pool. Aan het einde van een étappe.
We zijn verlangend, te weten, of het mogelijk zal zijn, daar te passeeren. De helling is steil, en weer beginnen we met de dubbele spannen. Het is natuurlijk niet aangenaam, driemaal hetzelfde eindweegs af te leggen, om de vier sleden op hetzelfde punt te brengen; maar daar is niets aan te doen. Na langs spleten te zijn gegaan, komen we op een heuveltje. Naar het Westen zullen we langs de bergen met groote inspanning voorbij kunnen komen, schijnt het. Aan dien kant komt de steile helling uit aan een afgrond; dus probeeren we eerst, of we, eer we ons in die richting begeven, niet wat beters kunnen vinden.
Ofschoon het nog niet laat is, slaan we ons kamp op. De honden zullen uitrusten, terwijl drie mannen de zuidelijke helling van den berg zullen exploreeren. Wat bevindt zich achter den top, dien we vóór ons hebben? Bij de nadering van den top krijgen we een gevoel van ongeduld. Het vinden van een bruikbaren weg zal zulke groote gevolgen hebben! Nog maar eens een poging wagen! Daar is het hoogste punt! Victorie! We worden voor onze inspanning beloond. We hebben de bres ontdekt, waarlangs we den reuzenwal kunnen omtrekken, die met zijn ijspantser den toegang tot het poolplateau omgeeft. Bij den eersten blik, geworpen op het panorama, is er geen twijfel meer mogelijk; we zijn op den goeden weg. Een lange vlakte, evenwijdig met den gletscher, zal ons boven den val van séracs brengen. Hoogerop is de Axel Heiberg nog wel vol spleten; maar het lijkt toch, dat we daar geen enkel onoverkomelijk bezwaar zullen ontmoeten. Overigens is de afstand eigenlijk te groot, dan dat we kunnen uitmaken, of dat deel van den gletscher begaanbaar zal zijn. Om beter te kunnen oordeelen, zetten we de verkenning voort. De sneeuw is zacht; met de ski gaat het nog, maar de honden zullen er moeite mee hebben.
Het resultaat was, dat we in dezelfde richting konden doorgaan en begrepen, dat de tak van den gletscher tusschen den berg Ole Engelstad en den Frithiof Nansen de beste toegangsweg was naar het poolplateau. Morgen, als het goed weêr is, zullen we die hooge vlakte bereiken. Na dat te hebben vastgesteld, keerden we naar het kamp terug, zeer verlangend, om ons aan den maaltijd te zetten. Het punt, waar we terugkeeren, ligt op 2400 meter hoogte, dus moeten we 750 meter dalen. Over de helling, die hier en daar zeer steil is, maken we lange glissades. Van den top af is het uitzicht wonderbaar. Overal spleten en reuzengaten, enorme ijsblokken, en in dien reuzenchaos telkens de donder van lawinen. De bergen schudden hun ijspantser af, om zich in voorjaarskleed te steken.
Onze in het kamp achtergebleven kameraden hebben te onzer eere een uitstekende pemmikanragoût klaargemaakt. Het was dien avond werkelijk feest, al was het menu juist niet anders dan gewoonlijk. Dat konden we ons niet permitteeren; maar de stemming was vroolijk. We hadden gerekend, dat de bestijging van het plateau ons tien dagen zou kosten, en nu blijkt het, dat we het in minder dan de helft van dien tijd zullen klaarspelen. De honden, die we moeten opofferen, zullen er zes dagen eerder aan moeten gelooven, dan we hebben gedacht, zoodat we een groote hoeveelheid levensmiddelen zullen besparen.
Den 20sten November vertrekken we als gewoonlijk om acht uur in den morgen. Het is prachtig weer, helder en rustig. De beklimming van de helling is moeilijk; maar de honden nemen de steilte met vlugheid, al houdt evenals gisteren de zachtheid van de sneeuw den gang tegen. In plaats van den weg van den vorigen dag te volgen, richten we ons recht naar het punt, waar we besloten hebben, de laatste groote helling van den gletscher aan te grijpen. Naarmate we het ijsveld naderen, tusschen de bergen Ole Engelstad en Frithiof Nansen, worden we door een hevige ontroering aangegrepen. Zal die weg begaanbaar wezen? Indien die weg ons niet doorlaat, welke moeilijkheden wachten ons dan niet, eer we de hoogvlakte bereiken? Nu zal ons lot worden beslist. Toen we den Ole Engelstad voorbij waren, lag de gletscher in al zijn breedte vóór ons. Stellig zal de bestijging moeilijk wezen, maar onmogelijk is ze niet.
Eer we de bestijging ondernemen, wordt met algemeene stemmen tot een pauze besloten. Terwijl we ons in de zon verwarmen aan den voet van den berg Ole Engelstad, pruttelt er een ketel chocolade op den Primus. “Chocolade!” wordt ons aangekondigd. Op het zien van het vocht, dat ons wordt voorgezet, heb ik eenige moeite, mij te overtuigen, dat het den naam wel verdient, waaronder het wordt gepresenteerd. Hansen is zuinig, en men wordt dat gewaar, als hij baas is in de keuken. Maar het is toch een tractatie voor menschen, die op water en brood leven.
Toen de versnapering is genuttigd, gaat het verder. De rustplaats is trouwens ook niet uitlokkend. De thermometer wijst twintig graden onder nul; ondanks de zon is men al gauw verkild in de dunne kleêren, die we dragen, om niet dadelijk in zweet te wezen onder den marsch. In het begin is de tocht uiterst moeilijk; maar de honden houden zich prachtig. Alleen van tijd tot tijd blazen ze eens uit; als de voertuigen zich weer in beweging zetten, moeten de koetsiers een flinken duw geven, om de dieren weer aan den gang te krijgen. We komen langzaam vooruit; wat doet dat ertoe, als we maar vorderen; met geduld zullen we wel eindelijk aan het eind komen van die fatale helling. Hoe zal het plateau eruit zien? De verbeelding schildert het ons als een eindelooze vlakte, zich uitstrekkend naar het Zuiden. En als we er komen, is onze teleurstelling groot. In zuidwestelijke richting lijkt de hoogvlakte inderdaad nog al vlak en effen; maar ongelukkig moeten wij dien kant niet uit. In het Zuiden, onze richting, zijn er veel oneffenheden in oost-westelijke richting. Wij maken voort, om spoedig een beter overzicht te krijgen; misschien is dit de laatste rimpeling van den gletscher. Nu is er geene weeke sneeuw meer; maar sastrugi, plekken zeer harde sneeuw, met punten, scherp als messen. Ondanks de inspanning, die de honden al hebben gehad in den morgen, loopen ze nog prachtig; om acht uur in den avond zijn we op de hoogvlakte. Zoo ver het oog reikt een witte Bladzijde 151oneindigheid; in het Zuidwesten zeer verwijderde toppen, het begin van de keten, die zich daar uitstrekt, en waar wij nu den zuidkant van zien. De barometer en de hypsometer wijzen een hoogte aan van 3180 meter, en we hebben 31 kilometer afgelegd. Een étappe van 31 kilometer en een stijging van 1680 meter, dat brengen tot stand in een enkelen dag deze goed getrainde honden, en dat met een zwaren last.
Op de harde sneeuw is het niet gemakkelijk, een geschikte plaats voor het kamp te vinden. Toen de tent staat, reikt men mij, als gewoonlijk, de slaapzakken aan en al het materiaal, en ik ontsteek den Primus en laat hem snorren, opdat het geluid mij doof make voor andere geluiden. Er zal zoo aanstonds een vreeselijke misdaad geschieden, die mij diep bedroefd maakt. Vier-en-twintig van onze beste honden, onze getrouwe gezellen, zullen worden ter dood gebracht. Het is afschuwelijk, maar als wij willen slagen, is het noodzakelijk. Bij het eerste schot, beefde en rilde ik, ofschoon ik niet zenuwachtig ben. Daarna volgen de schoten onafgebroken en dooden onze dappere en goede helpers. Elke koetsier heeft zijn eigen honden gedood en moet daarna de overblijfselen reinigen en het vleesch van de beenderen verwijderen. Hoopen resten kleuren weldra de oppervlakte van den gletscher rood, en de andere honden werpen zich erop en verslinden ze. Sommigen schijnen een tegenzin te gevoelen, maar ook zij zullen er wel toe overgaan. De slachting heeft ons allen lust ontnomen, en ondanks het succes van den dag voelen we ons zwaarmoedig en gedrukt. Het wetenschappelijk onderzoek heeft zijn wreede noodzakelijkheden.
We zullen hier twee dagen blijven, om uit te rusten en om ook de overgebleven honden rust te gunnen. Toen voor het eerst de noodzakelijkheid werd onder de oogen gezien, om een deel der honden bij onze aankomst te dooden, hadden velen zich verzet tegen het nuttigen van onze “cavalerie”. Maar thans gaat men er anders over denken, en het vleesch wekt niet meer denzelfden tegenzin. In den nacht daalt de temperatuur zeer veel, en de wind blaast met kracht. Dat belet niet, dat de honden de overblijfselen van hun ongelukkige kameraden verslinden. Dadelijk bij het wakker worden hoort men gekraak van beenderen.
De gevolgen van onze snelle stijging beginnen aan den dag te treden. Als ik mij omkeer in mijn slaapzak, moet ik dat doen in verschillende tempo's, om niet buiten adem te raken, en al mijn metgezellen verkeeren in hetzelfde geval.
Den volgenden morgen bij het ontwaken is de wind gaan liggen, maar het weêr is er niet beter om. De morgen wordt besteed aan het klaarmaken van ons versch vleesch. Het ziet er goed uit, al wekt de geur den eetlust niet op. Juist op het goede oogenblik, om mij toe te staan, een waarneming te doen, dringt de zon door de wolken. Resultaat 85.36 Z. B. De lucht wordt daarna weer bedekt, terwijl hevige rukwinden wolken sneeuw doen opstijgen. Of het waait, kan ons niet schelen, want wij gaan rusten en hebben niets anders te doen dan te eten. Als men genoeg levensmiddelen heeft, mag het wel stormen. Voor het diner heeft Wisting ons verrassingen bereid; een heerlijke soep gaat vooraf en côteletten volgen. Het vleesch is zoo lekker, dat de côteletten de eene na de andere, met groote snelheid verdwijnen. Ik at er vijf, en Wisting had niet op zulk een succes durven rekenen.
De namiddag wordt besteed aan het nazien van de voorraden en het belasten van de drie sleden. De vierde zal hier worden gelaten. Elk voertuig bevat ten eerste 3700 beschuiten (de dagportie voor een man is veertig beschuiten); ten tweede 126 kilo pemmikan voor de honden (de portie voor een hond is 500 gram per dag); ten derde 27 kilo pemmikan voor de mannen (de dagportie voor een man is 350 gram); ten vierde 5.8 kilo chocolade (40 gram per dag en per man); ten vijfde 6 kilo melk in poedervorm (60 gram per dag en per man). Van nu af hebben we dus levensmiddelen voor zestig dagen. De achttien overgebleven honden worden in drie spannen gegroepeerd.
De wind, die zeer koud blijft, is naar het Noordoosten omgeslagen. Al om zeven uur in den morgen van den 23sten November beginnen we ons proviand te tellen. In zulk weêr is dat geen gemakkelijk werk, noch een prettige bezigheid. Stelt u voor, tabletten chocolade tellen en beschuit in sneeuwbuien bij twintig graden vorst! Aan het eind van dat werk gekomen, hebben we geen moed meer om te vertrekken. Het is ook geen tijdverlies, als we nog blijven, want nu kunnen de honden beter hun krachten herstellen, ook met de resten van hun opgeofferde kameraden. Na twee dagen van die leefwijze zijn ze al weer dik en vet geworden. Voor ons beteekent het oponthoud niets. Daar thans ons geheele dieet uit hondenvleesch bestaat, vermindert de proviand niet. Weer zet Wisting ons uitstekende côteletten voor. Tegen den avond gaat de wind liggen en draait naar het Oosten. We hebben dus reden, op beter weer morgen te hopen.
Welja, het weêr is wel mooi, op dezen 25sten November! In den nacht is de wind naar het Noorden gedraaid, en thans waait hij met stormkracht onder de gewone begeleiding van sneeuwbuien. De sleden zijn al half ondergesneeuwd! De thermometer wijst 27 graden vorst, een snijdende koude bij dezen wind. Na een loopje buiten praten we over het geval. Iedereen bromt tegen den storm. Eén, twee, drie dagen rust, dat doet goed; maar vijf dagen werkeloosheid vermoeien meer dan een marsch van vijftien uren. Tot besluit stelt een kameraad voor: “Als we het maar eens probeerden,” Dadelijk wordt zijn voorstel bij acclamatie aangenomen. Met dergelijke gezellen kan men veel wagen.
Vlug wordt het pakken voltooid en vooruit door den storm! Zoo dicht is de sneeuwjacht, dat het haast onmogelijk is, de oogen open te houden. Het zeildoek van de tent is bedekt met zulk een dikke laag ijs en sneeuw, dat bij het verwijderen de grootste voorzichtigheid geboden is, om het niet te scheuren. Het vertrek in zulk weêr schijnt de honden niet aan te staan; ze geven, door telkens van den weg af te wijken, hun ontevredenheid te kennen. De veertien geraamten van de slachtoffers zijn op een hoop vereenigd, waar de slede van Hassel die we nu niet meer noodig hebben, bovenop is gelegd. We laten daar ook de tuigen liggen en de touwen. Vóór het dépôt plant Wisting een gebroken ski, opdat Bladzijde 152we de plaats zullen kunnen weervinden. De toekomst bewees de wijsheid van die voorzorg.
De marsch is zeer moeilijk door de vele sastrugi, de stukken scherp ijs. Om die sneeuwgolven te passeeren, moeten de koetsiers de sleden steunen, om het omslaan te beletten. Hassel en ik, die geen slede hebben, kunnen haast niet op de been blijven op die ijsheuvels.
In den aanvang schijnt het terrein flauw naar het Zuiden te hellen. Het pad is verbazend week; men heeft het gevoel, of men door zand loopt. Weldra worden de sastrugi minder groot en verdwijnen daarna; tegelijk wordt de gletscher vlakker en de sneeuw draagt beter. Daarentegen stormt het nog steeds; bij de door den wind voortgedreven sneeuw voegt zich nu ook die, welke uit de lucht valt. Te midden van die sneeuwjacht kunnen de koetsiers haast hun honden niet onderscheiden. Aan de snelheid, die de sleden nu en dan krijgen, zou men zeggen, dat het terrein daalt. De wind drijft ons voort; maar hij alleen zou zoo'n versnelling niet kunnen verklaren. Die gedaante van het terrein verontrust mij. Naar mijn idee moest de hoogvlakte zich geleidelijk naar het Zuiden verheffen en niet dalen in deze richting. Als de helling zoo blijft voortgaan, moeten we kampeeren. Bij dit lastige weer zou het dwaasheid wezen, op deze helling verder te gaan; we zouden in een afgrond kunnen raken, eer we het bespeurden.
Hansen geleidt de karavaan. Ik had vooruit moeten loopen; maar daar in het begin van den dag de sastrugi mij hebben opgehouden en daar later na hun verdwijning de troep sneller is vooruitgekomen, ben ik achtergebleven. Plotseling zie ik heel ver vóór mij uit het span van Hansen met groote snelheid dalen; dat van Wisting volgt natuurlijk die beweging. Onmiddellijk roep ik Hansen toe, om stil te houden; met groote moeite slaagt hij erin, de honden tegen te houden. Vóór ons daalt het terrein snel naar een laagte, waarvan men door den nevel den grond niet kan onderscheiden. Misschien hebben we de zuidhelling van het plateau bereikt! Het is waarschijnlijker, dat we ons op een gewone golving bevinden. In ieder geval, we moeten wachten op helder weer, om een verkenning te doen.
Rust op den weg naar de Pool.
Rust op den weg naar de Pool.
Vandaag is het een korte étappe geweest, slechts 19 kilometer. De hypsometer wijst een hoogte aan van 3000 meter; we zijn dus 180 meter gedaald sinds van morgen. Zoodra het licht is, springen we uit de slaapzakken. In een dergelijk land loopt men kans, een goede gelegenheid, die zich voordoet, niet gauw terug te krijgen. Daarom slapen we altijd met één oog open. Om drie uur in den morgen komt de zon op, en dadelijk zijn we buiten. Het weêr is niet prachtig; het is, of er een gele ouwel op de lucht is geplakt. De wind, hoewel minder sterk, is nog zeer koud. Wachten op beter weer in een ijskouden wind met betrekkelijk dunne kleeding is niet precies aangenaam; maar eindelijk wijken de wolken uiteen en we kunnen den omtrek onderscheiden.
We bevinden ons inderdaad op een golving van den gletscher. De helling, die zeer steil is naar het Zuiden, is dat veel minder naar het Zuidoosten en komt aan dien kant uit op een groote vlakte. Er is geen spleet te zien, en alle bergen zijn verdwenen, de Frithiof Nansen en de Don Pedro Christophersen zijn weg. Na die inspectie gaan we weer liggen en slapen tot den morgen. Bladzijde 153
In het gebied, dat wij de Balzaal van den Duivel noemden.
In het gebied, dat wij de Balzaal van den Duivel noemden.