I.

Na de Kleine Zielen,
en vóor Dionyzos.…

O, Dionyzos—druivenperser—god,

Dien ik gedenk, wanneer mijn morgens dwalen

Langs lange marmergodenvolle zalen,

Na ’t scheemren veler kleiner Zielen lot;

O, Dionyzos, laat uw lach en spot

En spel en sterke levenswellust stralen,

Hel glanzend goud vol zuider-idealen,

En schenk mij in uw schalen ’t nieuw genot!

Mijn ziel is twee: een kind van noordewee,

Duikt zij deemoedig onder noordeluchten

En voelt zich éen met grauwe lucht en zee.

Maar als de schemervizioenen vluchten

Na ’t kleurloos schaadwen duistrer kleinen leed,

Slaakt zij naar blaùwe lucht haar jubelkreet;

Share on Twitter Share on Facebook