Na de Kleine Zielen,
en vóor Dionyzos.…
O, Dionyzos—druivenperser—god,
Dien ik gedenk, wanneer mijn morgens dwalen
Langs lange marmergodenvolle zalen,
Na ’t scheemren veler kleiner Zielen lot;
O, Dionyzos, laat uw lach en spot
En spel en sterke levenswellust stralen,
Hel glanzend goud vol zuider-idealen,
En schenk mij in uw schalen ’t nieuw genot!
Mijn ziel is twee: een kind van noordewee,
Duikt zij deemoedig onder noordeluchten
En voelt zich éen met grauwe lucht en zee.
Maar als de schemervizioenen vluchten
Na ’t kleurloos schaadwen duistrer kleinen leed,
Slaakt zij naar blaùwe lucht haar jubelkreet;