XII.

O, Dionyzos, laat mij dan geheel

U weten, god en mensch u voelen; laat

Uw leven, lichaam en uw rond gelaat

Mij zoo vertrouwd zijn of ik met u speel!

Godlijke broeder, menschlijk kameraad!

’k Wil woorden schakelen tot schel juweel;

Vangen in klare zinnen ’t blauw gestreel

Latijnscher lucht, die koeplend om mij staat!

Ik wil geheel u in mij voelen trillen,

Mij voelen zoo in u, of samen willen

We ons beider ziel aan éenen dronk verspillen;

Bezit ik u, bezit gij mij zoo vast,

Dat ik uw gast ben, gij mij wordt tot gast,

Dan zeg ik zùidlijk hoe uw wijnstok wast!

Rome, Februari III. [1]

Share on Twitter Share on Facebook