Amerikaansche walvischvaarders, ingevroren hij het Herschel-eiland.
Sten had al vele winters aan de noordamerikaansche kust doorgebracht en kon ons dus ook veel belangrijks over het land en de bewoners vertellen, en, wat van gewicht was, hij kende de hier wonende Eskimo’s.
Om dezen tijd had ook Manni zich aan boord thuis leeren voelen. Hij was als een Kabluna gekleed, en daar hij een buitengewoon goed jager was, had ik hem een geweer gegeven, waar hij zeer trotsch op was en dat hij opperbest behandelde. Ik vroeg hem, of hij ons niet liever wilde verlaten en aan land gaan, maar hij antwoordde beslist ontkennend. Ik nam hem mee naar de Eskimo’s, die bij Sten woonden, en zie daar, ze konden elkaar verstaan. Het eene of het andere woord verschilde wel, maar in het groot beschouwd, was het dezelfde taal. Deze Eskimo’s, een man en drie vrouwen, waren afkomstig uit de buurt van de Kotzebuesond in de nabijheid der Beringstraat en ze waren met de walvischvaarders hierheen gekomen. Zij noemden zich Nunatarmiun-Eskimo’s. De bewoners der kust hier noemden zich Kagmallik-Eskimo’s; maar de beschaving had reeds een zoo verderfelijken invloed op hen uitgeoefend, dat ze van verscheiden honderden familiën al tot op enkele weinige versmolten waren. De Kagmallik-Eskimo’s waren grooter en knapper menschen dan de Nunatarmiun-Eskimo’s. Sten wou juist zich op een plateautje aan de berghelling een huis bouwen dichtbij het groote proviandhuis en al het andere, dat aan land was gebracht. Wij brachten ook een bezoek aan boord van de Bonanza. Het schip lag aan den oever; de voormast was gekapt, maar de groote mast stond nog. Daarvan was een tros getrokken naar hetzelfde ijs, waar wij aan vast lagen; een andere tros was aan den wal bevestigd. Het ruim was vol water, en een menigte leege vaten dreven erin rond.