Een beauté van Port-Gjöa.

Een beauté van Port-Gjöa.

Talurnakto, onze andere begeleider; was juist het tegendeel van den Uil. Hij ging onder de zijnen door voor een soort van gek; maar in werkelijkheid was hij de verstandigste van allemaal. Hij lachte steeds en maakte grapjes. Buiten een eenigen broeder had hij in het geheel geen familie en hij bekommerde zich om niemand. Dik en kort van gestalte, had hij den bijnaam Takichja, dat is die moeilijk loopt. Wij werden het eerst op hem opmerkzaam door de taaie volharding, waarmee hij telkens weer op de Gjöa verscheen, nadat we hem te verstaan hadden gegeven, dat we hem niet konden gebruiken. Maar toen we later hoorden, dat hij flink werken kon, behielden we hem maar. Aan den kost aan boord gewende hij zich gauw, ja, het eten smaakte hem uitstekend; maar zijn manieren waren afschuwelijk. Hij zag er afschrikwekkend uit, als hij zijn maal naar binnen werkte. Ook in dit opzicht was de Uil een voorbeeld; die zou in gezelschapstoilet in het deftigste milieu op zijn plaats zijn geweest; hij gebruikte mes en vork als een gentleman.

Het was heerlijk weêr en onder gezang en scherts kwamen we vlug vooruit. Reeds om half 12 hadden we het eilandje bereikt, dat de luitenant en Ristvedt in Maart als zoodanig hadden herkend, Achliechtu noemden het de Eskimo’s. Dadelijk nadat we voet aan wal hadden gezet, liepen we toe op een paar plaatsen, die van sneeuw bevrijd waren en namen er bezit van, om er de tenten op te slaan. Men moet zelf in streken geweest zijn, waar de sneeuw tien maanden aaneen alles bedekt, om de geestdrift mee te voelen, die ons vervulde bij den aanblik van dien naakten grond. Met het merkwaardig troostrijk bewustzijn, te staan op moeder de aarde zelve, stampten we erop rond, en onze oogen zwelgden in de weelde van zwarte aarde en groen mos. Het was als het weerzien van een vriend, die lang afwezig is geweest.

Dat het er intusschen erg lenteachtig was, kan ik niet zeggen. Maar in vergelijking met het doodsche van te voren werkte het ontwakende leven verrukkelijk. De weinige kale plekken werden tot drukke middelpunten, ook voor gonzende insecten; een bloempje kwam er boven den grond en werd met gejuich begroet. Eenden en zwanen trokken onophoudelijk in groote troepen boven ons hoofd langs in noordelijke richting. Wij schoten een menigte sneeuwhoenders en leidden bij het versche vleesch een echt heerenleven. Over het algemeen behooren de dagen op de Hovgaard-eilanden tot onze allergelukkigste.

Ornament.

Share on Twitter Share on Facebook