Ludovisi-Buancampagni.
Ik zie slechts u, ik zie u overal,
Zie, kind, u op Silenos’ armen slapen,
Zie, knaap, u schoonste, onder alle knapen,
Zie, jongling, zwelgen u bij fluitgeschal;
Ik zie u, Wellust! ranken om de slapen,
Den nadroom van ’t genot in ’t oog en tal
Van rijpe trossen al geparst, schijnt pal
Gij open-oogs en staand, éven te slapen.
Uw oog alleen is moê, uw glimlach moê,
Maar nooit is moê uw onverzaadlijkheid:
Gij hebt geen pooze ook maar u neêrgevlijd:
Terwijl uw rechte haar pijnappelroê
Omspant, bespeur ik, Dionyzos, hoe
Het panthervel ligt zonder plooi gespreid.…
[XI]