X.

God, die den wijnstok plant, ’k wil niet vergeten

U op uw zegetocht plots te doen treffen

Eenzame vrouw in sluimers onbeseffen,

En weenensrood de scheelen toegekreten.

Gij kunt—ontwaakt—haar morgenzonnig heffen

Uit nachtschaûw en uit nood: aarzlend gezeten

Op panther tam zal Ariadne u weten

Een god! en haar bewogen ziel vereffen.…

Troosten voor wien ondankbaar haar verliet,

Moet purpren arbeid, dans en spel en lied:

Eén lange wingerd zal uw reis bekransen;

En zoo Silenos zat en wagglend vliedt

Voor tergende menaden uit, mag niet

Dan èindlijk lachen Ariadne en glansen …?

[XV]

Share on Twitter Share on Facebook